Requiem voor een steenpuist
Marc Peirs is eindredacteur voor De Ochtend en Polenwatcher van VRT Nieuws. Voor deze bijdrage keerde hij graag terug naar zijn heimat Kluisbergen in de Vlaamse Ardennen.
Wanneer ik als kind in de witte Volvo, de eerste ouderlijke auto die ik me herinneren kan, van de Kwaremont naar beneden sjeesde, dan stond ze daar, links, in Ruien, lelijk te wezen: de centrale, vloek in het landschap. Wanneer ik als knaapje boer Jef hielp met het melken van zijn drie koeien, dan stonden ze daar, iets verderop, hautain op de weide neer te kijken: de schoorstenen en koeltoren van de centrale, die farce van een skyline van Kluisbergen.
En wanneer ik, later, met een vriendinnetje wandelde op het jaagpad langs de Schelde, ja hoor, dan stond die verrekte centrale in al haar massieve grijzigheid de momenten van romantiek danig in de weg. Ze was te zien, die centrale van Ruien. Ze was te zien van uit de straten in het centrum van deelgemeente Berchem, van op de lieflijke heuvels van deelgemeenten Zulzeke en Kwaremont, van op de hellingen van het machtige Kluisbos in deelgemeente Ruien. De centrale was er. Altijd. Overal. Een God van ranke schoorstenen en een plompe koeltoren, van opslagtanks, gigantische metalen constructies en kantoorgebouwen waar Nonkel Roland en Tante Christ hun brood verdienden.
Van Avelgem naar Ruien
De moeder van de elektriciteitscentrales van ons land was Zwevegem. Die centrale en machines dateren uit het Interbellum. Toen Electrabel (ik gebruik consequent de huidige naam van de eigenaar, mp) na de Tweede Wereldoorlog uitkeek naar mogelijkheden om uit te breiden, dacht men aan Avelgem. Maar de lokale boeren zagen liever koeien dan een centrale. Ook volksschrijver Stijn Streuvels, de grootste zoon van Avelgem, was naar verluidt een fel tegenstander. Zo viel het oog op het buurdorp Ruien waar de centrale wél welkom was. “Ruien was een logische keuze”, zegt Philip Pouillie, verantwoordelijke van alle klassieke centrales van Electrabel in de Benelux. “Het zou een hele grote centrale worden, dus je had ruimte nodig. Ruien had die ruimte. Zulk een grote centrale bouw je niet in of nabij een stedelijke omgeving. De Vlaamse Ardennen waren een agrarische regio. En bovendien hadden we water nodig voor de koeltoren. Dat konden we uit de Schelde halen die langs de centrale stroomt.”
Bron van Welvaart
De centrale bracht werk. Welvaart. Nonkel Roland ging er al in 1960 werken als secretaris. “Hij liet zijn job in Brussel staan voor een baan bij de centrale”, herinnert zich zijn weduwe Tante Lieve. “De lonen in Brussel lagen nochtans hoger. Maar bij de centrale werd hem verzekerd dat het slechts een kwestie van tijd was vooraleer hij meer zou verdienen dan in Brussel.” Zo geschiedde. Geen familie in Kluisbergen of ze had een telg die werknemer was in de centrale. “Christ komt thuis”, zei mijn moeder elke dag kort na vijf uur, wanneer ze de kiezelstenen hoorde knerpen onder de banden van de kikkergroene Renault 5 van mijn tante. De vinnige Tante Christ was in 1967 de eerste vrouwelijke werknemer in de centrale. “Ik werd helemaal alleen in een bureau geplaatst”, lacht ze, “om mij te beschermen tegen de mannen.” Bij het zondagse familie-aperitief keek Bomma tevreden over de rand van haar glaasje Cinzano of Martini. Een toast op de gezondheid van de kinderen en de centrale.
De allergrootste
Mijn maatje Lieven en ik waren jong en onbevreesd. Zo kwam het dat we op een zomerse avond met onze bromfietsen –Lieven op een coole chopper en ik op een miniatuurscooter die me op The Amazing Waltzing Bear deed lijken- langs het jaagpad aan de Schelde reden, speurend naar een gat in de omheining van de centrale. Uiteindelijk konden we ergens onder de draad door. We waren niet alleen jong en onbevreesd maar ook slank. Het was na bureeltijd; de white collar workers van Electrabel waren naar huis toe. Lieven en ik dwaalden over de terreinen. We stonden gefascineerd aan de voet van de schoorstenen, we zagen nu pas echt hoe ontzagwekkend de omvang van de koeltoren was. Dit, beseften we, was een gigantische onderneming. In die zomeravond rook het naar metaal, warm asfalt en een vleug Scheldewater.
Paradepaardje
Voor Electrabel was Ruien lange tijd een paradepaardje. Er werd jaren na elkaar volop geïnvesteerd. “Neem alleen al de constante zoektocht naar de beste brandstof om elektriciteit op te wekken”, knikt vakbondsman Pollez. “In het begin draaide de centrale op steenkool, daarna kwam de nadruk op aardolie. Maar vanaf de jaren negentig werden de installaties polyvalent gemaakt. Dan konden ze zowel aardolie of gas branden maar ook biomassa zoals houtstof van de meubelindustrie. Met vrachtwagens vol werd dat houtstof aangevoerd. Er zijn zelfs pogingen gedaan om olijfpitten te branden.” Met trots vertelt Pollez dat al dergelijke aanpassingen heel lang door het eigen personeel werden uitgevoerd: “De centrale had niet alleen knappe ingenieurs maar ook talenten in draaien frezen, lassen…We hadden mechanisch en technisch toppersoneel.”
PITCH! ALARM!
“De pitch komt! De pitch komt!” Ik hoor het mijn moeder, tantes of moeders van vrienden nog roepen. De gewaarschuwde vrouwen holden de tuin in om zo snel mogelijk de witte was binnen te halen. Mannen renden naar de geparkeerde auto en brachten die in een mum van tijd in veiligheid in de overdekte garage. Want de pitch, dat was een kwelling van eerste orde.
Derde keer scheepsrecht
Drie keer bengelde het zwaard van Damocles boven de centrale. In 1995-1996 speelde Electrabel met het idee om Ruien te sluiten ten voordele van Gullegem. Vakbondsman Didier Pollez haalde alles uit de kast om de politici van de Vlaamse Ardennen bij Electrabel te laten protesteren. Finaal werden de plannen geruisloos opgeborgen.
Vereeuwigd op canvas
De voorbije weken sijpelt in Kluisbergen het besef door dat het echte einde van de centrale nakend is. Een mooi afscheidssaluut is de expositie ‘De Centrale’ met werk van de flamboyante kunstenaar Marnix Verstraeten, zelf een telg van buurdorp Avelgem. Tussen de 34 werken van de cyclus draaft Verstraeten als een jong veulen terwijl hij uitleg geeft. “Ik rijd elke dag naar mijn architectenbureau in Gent en kom voorbij de centrale. Ik zag de afbraakwerken, zag hoe de kranen en trucks met hun poep tegen de opslagtanks wrijven en er zo lijnen, motieven, ja, echte tekeningen in krasten! Pure Miro! Elke ochtend en avond, op mijn route naar en van het werk, maakte ik daar foto’s van. Ik sprak tegen de kranen: “Welk kunstwerk hebben jullie vandaag voor mij gemaakt?” (lacht). In mijn atelier herwerkte ik die foto’s tot kunstwerken. De opslagtanks, de koeltoren – die kathedraal van de centrale!, zij werden mijn inspiratie.” Verstraeten raakte geboeid door de esthetiek van de stervende fabriek maar hij wil naar eigen zeggen “geen statement” maken met zijn kunst. Toch valt het hem op hoezeer de centrale en zijn expositie een open zenuw raken bij de bevolking van Kluisbergen: “De tentoonstelling loopt ongeveer een maand en op die tijd heb ik 22 recepties! Heel veel mensen willen blijkbaar van de centrale afscheid nemen.”
Alternatieve industrie
Zaterdag, na de instorting van de schoorstenen en koeltoren, blijft van de ooit zo trotse centrale niks anders over dan een uitgestrekte vlakte van 79 hectare industriegebied. Burgemeester Willequet wil dat herbevolken met nieuwe bedrijven. “Maar liever een heleboel kleinere bedrijven dan één groot”, glimlacht Willequet, die zijn gemeente liever niet opnieuw afhankelijk ziet van één grote onderneming. De burgemeester gaat trouwens zélf de site exploiteren, samen met de Brugse projectontwikkelaar Global Estate. “Is dat deontologisch correct? Ik heb goed nagedacht”, zegt Willequet ernstig. “Ik heb geen cadeau gekregen van eigenaar Electrabel. De verkoop is correct en eerlijk verlopen. Trouwens: is het geen teken van vertrouwen als de burgemeester de moed heeft om in zijn eigen gemeente te investeren?”