Requiem voor een steenpuist

Decennia lang was ze de grootste thermische elektriciteitscentrale van het land. Zaterdag worden in schoorstenen en koeltoren explosieven geplaatst en gaan ze onder grote belangstelling tegen de vlakte. Met de euthanasie van “de centrale van Ruien” verdwijnt een steenpuist in het landschap van de Vlaamse Ardennen. Maar het is ook een afscheid aan dorpse welvaart, sociaal leven, een zienswijze over energie én een bom onder de jeugdjaren van steller dezes.

Marc Peirs is eindredacteur voor De Ochtend en Polenwatcher van VRT Nieuws. Voor deze bijdrage keerde hij graag terug naar zijn heimat Kluisbergen in de Vlaamse Ardennen.

Wanneer ik als kind in de witte Volvo, de eerste ouderlijke auto die ik me herinneren kan, van de Kwaremont naar beneden sjeesde, dan stond ze daar, links, in Ruien, lelijk te wezen: de centrale, vloek in het landschap. Wanneer ik als knaapje boer Jef hielp met het melken van zijn drie koeien, dan stonden ze daar, iets verderop, hautain op de weide neer te kijken: de schoorstenen en koeltoren van de centrale, die farce van een skyline van Kluisbergen.

En wanneer ik, later, met een vriendinnetje wandelde op het jaagpad langs de Schelde, ja hoor, dan stond die verrekte centrale in al haar massieve grijzigheid de momenten van romantiek danig in de weg. Ze was te zien, die centrale van Ruien. Ze was te zien van uit de straten in het centrum van deelgemeente Berchem, van op de lieflijke heuvels van deelgemeenten Zulzeke en Kwaremont, van op de hellingen van het machtige Kluisbos in deelgemeente Ruien. De centrale was er. Altijd. Overal. Een God van ranke schoorstenen en een plompe koeltoren, van opslagtanks, gigantische metalen constructies en kantoorgebouwen waar Nonkel Roland en Tante Christ hun brood verdienden.

Van Avelgem naar Ruien

De moeder van de elektriciteitscentrales van ons land was Zwevegem. Die centrale en machines dateren uit het Interbellum. Toen Electrabel (ik gebruik consequent de huidige naam van de eigenaar, mp) na de Tweede Wereldoorlog uitkeek naar mogelijkheden om uit te breiden, dacht men aan Avelgem. Maar de lokale boeren zagen liever koeien dan een centrale. Ook volksschrijver Stijn Streuvels, de grootste zoon van Avelgem, was naar verluidt een fel tegenstander. Zo viel het oog op het buurdorp Ruien waar de centrale wél welkom was. “Ruien was een logische keuze”, zegt Philip Pouillie, verantwoordelijke van alle klassieke centrales van Electrabel in de Benelux. “Het zou een hele grote centrale worden, dus je had ruimte nodig. Ruien had die ruimte. Zulk een grote centrale bouw je niet in of nabij een stedelijke omgeving. De Vlaamse Ardennen waren een agrarische regio. En bovendien hadden we water nodig voor de koeltoren. Dat konden we uit de Schelde halen die langs de centrale stroomt.”

In 1958 werd de centrale gebouwd. De Vlaamse Ardennen waren nog helemaal niet de bekende, toeristische regio die ze nu zijn. De Ronde van Vlaanderen was toen nog niet het massaevenement dat we nu kennen. Er was nog geen sprake van elegante BenB’s, van agrarisch toerisme had nog niemand gehoord en de vele duizenden wielerfanaten die er nu rondhossen, hadden de weg naar Kluisberg, Kwaremont en Koppenberg nog niet gevonden. De Vlaamse Ardennen, en al helemaal dorpjes als Ruien, Berchem, Kwaremont en Zulzeke, aangedrukt tegen de grenzen met West-Vlaanderen en Henegouwen, was een godverlaten streek. 

Bron van Welvaart

De centrale bracht werk. Welvaart. Nonkel Roland ging er al in 1960 werken als secretaris. “Hij liet zijn job in Brussel staan voor een baan bij de centrale”, herinnert zich zijn weduwe Tante Lieve. “De lonen in Brussel lagen nochtans hoger. Maar bij de centrale werd hem verzekerd dat het slechts een kwestie van tijd was vooraleer hij meer zou verdienen dan in Brussel.” Zo geschiedde. Geen familie in Kluisbergen of ze had een telg die werknemer was in de centrale. “Christ komt thuis”, zei mijn moeder elke dag kort na vijf uur, wanneer ze de kiezelstenen hoorde knerpen onder de banden van de kikkergroene Renault 5 van mijn tante. De vinnige Tante Christ was in 1967 de eerste vrouwelijke werknemer in de centrale. “Ik werd helemaal alleen in een bureau geplaatst”, lacht ze, “om mij te beschermen tegen de mannen.” Bij het zondagse familie-aperitief keek Bomma tevreden over de rand van haar glaasje Cinzano of Martini. Een toast op de gezondheid van de kinderen en de centrale. 

Op het hoogtepunt werkten er om en bij driehonderd mensen in vaste dienst en een honderdvijftigtal externen. “Een belangrijke werkgever in de regio”, knikt Didier Pollez, jarenlang socialistisch vakbondsafgevaardigde. “Maar niet dé grootste. In Berchem waren er enkele textielfabrieken die meer werknemers telden. Maar de centrale heeft jaren lang veel investeringen gedaan in uitbreiding en modernisering. Heel wat KMO’s uit de buurt hebben een graantje meegepikt uit die constante stroom van investeringen: tuinaanleg, externen die eenvoudig onderhoudswerk deden. De centrale was een bron van welvaart voor heel veel mensen.” 

De allergrootste

Mijn maatje Lieven en ik waren jong en onbevreesd. Zo kwam het dat we op een zomerse avond met onze bromfietsen –Lieven op een coole chopper en ik op een miniatuurscooter die me op The Amazing Waltzing Bear deed lijken- langs het jaagpad aan de Schelde reden, speurend naar een gat in de omheining van de centrale. Uiteindelijk konden we ergens onder de draad door. We waren niet alleen jong en onbevreesd maar ook slank. Het was na bureeltijd; de white collar workers van Electrabel waren naar huis toe. Lieven en ik dwaalden over de terreinen. We stonden gefascineerd aan de voet van de schoorstenen, we zagen nu pas echt hoe ontzagwekkend de omvang van de koeltoren was. Dit, beseften we, was een gigantische onderneming. In die zomeravond rook het naar metaal, warm asfalt en een vleug Scheldewater.

Gigantisch was de centrale inderdaad. In 1958-1959 startte Ruien met twee productiegroepen van elk 60 Megawatt. In 1966-1967 kwam er er twee groepen bij, elk goed voor 125 Megawatt en in 1970-1974 werden nog eens twee groepen toegevoegd van elk 300 Megawatt. Opgeteld dus bijna 1.000 Megawatt. “Daarmee was Ruien de grootste thermische centrale van het land”, zegt Philip Pouillie van Electrabel. “Een groot deel van West-Vlaanderen en heel zuid-Oost-Vlaanderen werd vanuit Ruien van elektriciteit voorzien. Wanneer de centrale op volle capaciteit draaide, was Ruien goed voor twintig procent van de totale elektriciteitsproductie in heel België.” Jef Van Miert, de laatste directeur, herinnert zich de viering in 1992 van “ons honderd miljardste Kilowattuur. Om u een idee te geven: dat is het jaarverbruik van 25 miljoen gezinnen.”

Paradepaardje

Voor Electrabel was Ruien lange tijd een paradepaardje. Er werd jaren na elkaar volop geïnvesteerd. “Neem alleen al de constante zoektocht naar de beste brandstof om elektriciteit op te wekken”, knikt vakbondsman Pollez. “In het begin draaide de centrale op steenkool, daarna kwam de nadruk op aardolie. Maar vanaf de jaren negentig werden de installaties polyvalent gemaakt. Dan konden ze zowel aardolie of gas branden maar ook biomassa zoals houtstof van de meubelindustrie. Met vrachtwagens vol werd dat houtstof aangevoerd. Er zijn zelfs pogingen gedaan om olijfpitten te branden.” Met trots vertelt Pollez dat al dergelijke aanpassingen heel lang door het eigen personeel werden uitgevoerd: “De centrale had niet alleen knappe ingenieurs maar ook talenten in draaien frezen, lassen…We hadden mechanisch en technisch toppersoneel.”

Ook in het personeel zelf investeerde Electrabel grif en veel. “Toen ik in 1980 aangeworven werd, zeiden vrienden en familieleden me : ‘Didier, uw broodje is gebakken.’”, vertelt Pollez. “De extralegale voordelen waren aanzienlijk. Het bedrijf bouwde aan de tweede pensioenpijler. De werknemer kreeg verhoogde tegemoetkoming in gezondheidszorg. Je kreeg een hospitalisatieverzekering. Je kreeg reductie op de prijs van je elektriciteit.”
 
Rond de centrale bloeide ook een bijwijlen ontroerend sociaal leven. Er waren Sinterklaasfeestjes, er waren opendeurdagen, sponsoring van schoolfeesten tot de vissersclub toe. En er was de voetbalclub ‘Inter’. De ploeg kwam uit in een competitie met andere bedrijvenclubs, organiseerde mosselfestijnen en werd in de jaren zeventig kampioen. “Maar eigenlijk had de directie niet graag dat de werknemers bij ‘Inter’ aansloten”, lacht Didier Pollez, “want wie tijdens de match een blessure opliep, kon de dagen nadien natuurlijk niet werken.” 
De familiale sfeer was vaak letterlijk te nemen. Een werknemer die een goed woordje voor een familielid deed, vond vlotjes gehoor. Niet zelden werkten vader én zoon of oom én neef in de centrale. Zo loodste Nonkel Roland mijn übercoole neef P. in de centrale binnen. P. reed met de motor, leerde me Lou Reed kennen en was een belhamel. Op een dag had hij met zijn werkmakkers voor een bak bier gewed dat hij tot in de nok van een van de schouwen zou klimmen. Zo geschiedde. De bak bier was binnen, de job was P. kwijt. Nonkel Roland was ziedend. Niet op de centrale die zijn neef had ontslagen. Wel op P.
 
“De werknemers voelden zich echt verbonden met ‘hun’ centrale”, stelt directeur Van Miert. “Je kan het zelfs verregaande loyaliteit noemen”, denkt Didier Pollez. “Waren er problemen, dan kwamen mensen zonder morren die problemen oplossen, ook al was het zondag. Werknemers kwamen in het weekend ook zonder zeuren onderhoudswerken uitvoeren.” Loyaliteit, jazeker. In de jaren zeventig werd die loyaliteit op de proef gesteld….

PITCH! ALARM!

“De pitch komt! De pitch komt!” Ik hoor het mijn moeder, tantes of moeders van vrienden nog roepen. De gewaarschuwde vrouwen holden de tuin in om zo snel mogelijk de witte was binnen te halen. Mannen renden naar de geparkeerde auto en brachten die in een mum van tijd in veiligheid in de overdekte garage. Want de pitch, dat was een kwelling van eerste orde. 

“Pitch is de naam voor de zware aardolie die de centrale in de jaren zeventig een tijdlang als brandstof gebruikte”, legt directeur Jef Van Miert uit. “Dat was toen een vrij gebruikelijke brandstof voor thermische centrales. Pitch werd bijvoorbeeld ook in Merksem en in Mol gebruikt.” Het onhebbelijke aan pitch is dat het bij verbranding zwarte vlokken nalaat die via de schoorstenen in de lucht werden gestuwd. Zat de wind slecht, dan kregen wij in Ruien en Berchem die zwarte vlokken over ons drogend beddengoed, op het dak van de wagen of op onze kinderkleertjes. Die dekselse vlokken kreeg je nauwelijks uitgewassen en wat het met de gezondheid deed, geen hond die het weet. “Ja, dat was ’t een en ’t ander”, herinnert zich Tante Christ. “Maar gelukkig zat de wind meestal zo dat de pitch naar (de West-Vlaamse dorpjes aan gene zijde van de Schelde, mp) Kerkhove en Waarmaarde vloog”, verkneukelt Tante Lieve zich.
 
Voor het eerst werd de relatie tussen dorp en centrale verzuurd. Er werd tegen de pitch betoogd. Er kwam kritiek in de media. Bewoners hingen als teken van protest zwarte vlaggen uit het raam. Maar niet zo bij de werknemers van de centrale. “Protesteren tegen je eigen bedrijf? Wie zou dat doen? Niemand!”, zegt Tante Christ gedecideerd. Loyaliteit, eens te meer.

Derde keer scheepsrecht

Drie keer bengelde het zwaard van Damocles boven de centrale.  In 1995-1996 speelde Electrabel met het idee om Ruien te sluiten ten voordele van Gullegem. Vakbondsman Didier Pollez haalde alles uit de kast om de politici van de Vlaamse Ardennen bij Electrabel te laten protesteren. Finaal werden de plannen geruisloos opgeborgen.

Een ander majeur incident was een brand eind jaren negentig. Het kolentransportband vatte vuur. Al gauw bedreigde de vlammen gebouwen, maar de brandweer kon het vuur indijken. “Toch hadden we ongeveer tien miljoen euro schade”, herinnert zich directeur Van Miert.
 
De derde keer viel het zwaard wel op Damocles’ hoofd. “Begin jaren 2000 investeerden we nog maar eens 130 miljoen euro”, doet Van Miert het verhaal. Het geld diende om de centrale milieuvriendelijker te maken; er kwam bijvoorbeeld een ontzwavelingsinstallatie en de centrale werd geschikt gemaakt voor het gebruik van biomassa zoals houtstof en –schilfers. “Toen dachten we dat we Ruien zeker tot 2023-2024 open zouden houden”, zegt Van Miert. “Maar rond 2006 werd de wetgeving op groene energie ingrijpend strenger gemaakt.” Ruien was van de ene dag op de andere verlieslatend. Jef Van Miert, normaliter de vleesgeworden rust, laat een smalend zinnetje aan de lippen ontsnappen: “Tja, de rechtszekerheid voor ondernemingen laat in dit land te wensen over.”
 
In 2013 werd de productie helemaal stilgelegd. “Het nieuws over de sluiting kwam hard aan”, zegt Philippe Willequet, al bijna dertig jaar burgemeester van Kluisbergen. De centrale was immers de melkkoe bij uitstek. In de jaren van hoogtij bracht Electrabel de gemeente tussen de 2 en de 3 miljoen euro belastingen op. “Enorm”, zegt Willequet, “dat was 20 tot 25 procent van onze totale begroting.” De Vlaamse Regering compenseert gedurende vijf jaar het verlies met een subsidie van 1 miljoen euro, maar toch zag Kluisbergen zich genoodzaakt tot fikse besparingen. Minder toelagen en subsidies, efficiëntiewinsten in gemeentelijke diensten, openbare werken terugschroeven. “We hebben gezaaid naar de zak”, zegt Willequet prozaïsch. De scheiding tussen centrale en dorp was voor beide partijen traumatisch. 
Alexander Dumarey

Vereeuwigd op canvas

De voorbije weken sijpelt in Kluisbergen het besef door dat het echte einde van de centrale nakend is. Een mooi afscheidssaluut is de expositie ‘De Centrale’ met werk van de flamboyante kunstenaar Marnix Verstraeten, zelf een telg van buurdorp Avelgem. Tussen de 34 werken van de cyclus draaft Verstraeten als een jong veulen terwijl hij uitleg geeft. “Ik rijd elke dag naar mijn architectenbureau in Gent en kom voorbij de centrale. Ik zag de afbraakwerken, zag hoe de kranen en trucks met hun poep tegen de opslagtanks wrijven en er zo lijnen, motieven, ja, echte tekeningen in krasten! Pure Miro! Elke ochtend en avond, op mijn route naar en van het werk, maakte ik daar foto’s van. Ik sprak tegen de kranen: “Welk kunstwerk hebben jullie vandaag voor mij gemaakt?” (lacht). In mijn atelier herwerkte ik die foto’s tot kunstwerken. De opslagtanks, de koeltoren – die kathedraal van de centrale!, zij werden mijn inspiratie.”  Verstraeten raakte geboeid door de esthetiek van de stervende fabriek maar hij wil naar eigen zeggen “geen statement” maken met zijn kunst. Toch valt het hem op hoezeer de centrale en zijn expositie een open zenuw raken bij de bevolking van Kluisbergen: “De tentoonstelling loopt ongeveer een maand en op die tijd heb ik 22 recepties! Heel veel mensen willen blijkbaar van de centrale afscheid nemen.”

Alternatieve industrie

Zaterdag, na de instorting van de schoorstenen en koeltoren, blijft van de ooit zo trotse centrale niks anders over dan een uitgestrekte vlakte van 79 hectare industriegebied. Burgemeester Willequet wil dat herbevolken met nieuwe bedrijven. “Maar liever een heleboel kleinere bedrijven dan één groot”, glimlacht Willequet, die zijn gemeente liever niet opnieuw afhankelijk ziet van één grote onderneming. De burgemeester gaat trouwens zélf de site exploiteren, samen met de Brugse projectontwikkelaar Global Estate. “Is dat deontologisch correct? Ik heb goed nagedacht”, zegt Willequet ernstig. “Ik heb geen cadeau gekregen van eigenaar Electrabel. De verkoop is correct en eerlijk verlopen. Trouwens: is het geen teken van vertrouwen als de burgemeester de moed heeft om in zijn eigen gemeente te investeren?” 

 
De burgemeester geeft grif toe dat het afscheid van de centrale “toch wel sentiment” oproept. Ook directeur Jef Van Miert zal zaterdag “emotioneel worden” wanneer ‘zijn’ torens tegen de vlakte gaan. “Een vloek in het landschap”, zo noemden veel bewoners en toeristen de centrale. Van Miert countert: “Nu al zijn er veel fietstoeristen die me komen zeggen dat ze hun baken van herkenning kwijt zullen zijn. De centrale was altijd een visueel ankerpunt. En zegt u me eens: zijn al die windmolens die her en der uit de grond schieten wél mooi in het landschap?” Van Miert kijkt me schalks aan.
 
Samen met Willequet, met Van Miert, met honderden prominente gasten, zullen de echte helden van dit verhaal, de ex-werknemers, zaterdag afscheid nemen van ‘hun’ centrale. Tante Christ gaat met haar ex-collega’s een hapje eten in Kwaremont. Na de pousse-café zullen ze allemaal samen, van op de heuvelrug, toezien hoe hun torens instorten, hoe hun jarenlange professionele verleden in twee, drie minuten tegen de vlakte gaat.
 
Die explosie betekent afscheid van een landschappelijke steenpuist, een melkkoe voor de gemeentekas, een draaischijf van sociaal leven, een vliegwiel voor welvaart in een ooit achtergebleven regio. En een bom onder de jeugd van al wie in de jaren 1960-1990 is geboren en in de schaduw van de centrale is opgegroeid.
 
In de zinderende hitte van de voorbije dagen leken de lichtgrijze torens van de centrale steeds witter te worden, steeds ijler, steeds onwerkelijker, alsof ze nu al verdwijnen, als spoken wegfladderen en de herinnering van duizenden met zich meenemen.      

Meest gelezen