Dwangarbeid in de Eerste Wereldoorlog, het vergeten verhaal

De Eerste Wereldoorlog is het eerste conflict in de geschiedenis waarbij in een bezet land arbeiders op grote schaal gedwongen werden te werken voor de bezetter. In België werden ruim 180.000 mannen verplicht te werken voor het Duitse leger, meer dan 7.000 van hen overleefden het niet. Op monumenten en herdenkingsplaten staan hun namen naast de militaire slachtoffers, maar we weten, niet meer wie ze waren en wat ze meemaakten.

Dit is een bijdrage van Donald Buyze. Hij onderzocht jarenlang het bijna vergeten verhaal van de ruim 180.000 mannen uit bezet België tijdens de Eerste Wereldoorlog, die door het Duitse leger verplicht werden tot dwangarbeid.  De gedreven amateurhistoricus bewees dat veel meer mensen de ontberingen en mishandelingen van de dwangarbeid niet overleefden dan tot nu toe werd aangenomen.Hij kwam om het leven bij een verkeersongeval in juni 2020.

Net 100 jaar geleden werd mijn grootvader, Victor Perneel, door de Duitsers gedeporteerd. Hij was afkomstig uit het West-Vlaamse Geluveld, maar werkte toentertijd als boerenknecht in Rijsel. Samen met een 500-tal lotgenoten kwam hij in Guise (Aisne) terecht. Daar werd hij twee jaar lang ingezet als spoorwegarbeider.

De leef- en arbeidsomstandigheden lagen er ver onder hetgeen een mens kan tolereren. Vooral de honger eiste zijn tol: heel wat van Victors vrienden overleefden het niet, hij wel. Hij kon het mij gelukkig allemaal navertellen.

Heel lang dacht ik dat mijn opa dikke pech had gehad: wrong place, wrong moment… Toen ikzelf zijn lot in een ruimer perspectief ben gaan plaatsen en de geschiedenis van de deportaties tijdens de eerste wereldoorlog intensief ben gaan onderzoeken, kwam ik tot de onthutsende vaststelling dat mijn opa geen uitzondering was geweest.

Ruim 180.000 landgenoten* werden opgeëist om aan het Belgische en Franse front of in de Duitse industrie of landbouw slavenarbeid te gaan verrichten. Velen onder hen overleefden dit niet; véél meer dan ooit werd aangenomen! Honderd jaar lang bleef het lot van deze sukkelaars een blinde vlek in ons collectief geheugen. Niet te begrijpen!

Victor Perneel

Twee kleine Vlaamse dorpen herdenken hun slachtoffers van de Grote Oorlog. Rollegem (Kortrijk) telt 12 militaire slachtoffers, maar ook 6 omgekomen dwangarbeiders, Massemen (Wetteren) 12 en 7 (Beeldbank  Kortrijk, foto Roger Rasschaert)

“Het is verboden de bevolking van een bezet gebied te dwingen deel te nemen aan de krijgsverrichtingen tegen haar eigen land.” Dit werd internationaal afgesproken op de vooroorlogse conventies van Den Haag (1899 en 1907).

Al vanaf de inval in België en Noord-Frankrijk in 1914 heeft de Duitse bezetter zich weinig aangetrokken van deze verdragen. Op grote schaal werden Belgische en Noord-Franse burgers gevangen genomen en naar de leegstaande Duitse kazernes afgevoerd. Zo kwamen duizenden Belgen in Munster in Nedersaksen terecht, waar al gauw plaatsgebrek heerste.

Daarom werd in de buurt, in Soltau, een nieuw kamp opgericht. Het zou het grootste worden in zijn soort: tegen het einde van 1914 kon het barakkenkamp van Soltau al zo’n 18.400 gevangenen herbergen. Het zou met zijn talloze “nevenkampen” ook zowat de draaischijf van de gevangenentransporten in Duitsland worden.

Andere Belgen kwamen terecht in Meschede, Guben, Hamelen, Alten-Grabow, Wittenberg of Cassel of werden van daaruit naar nog andere werkkampen doorgestuurd.

Een groep dwangarbeiders vertrekt vanuit een Belgisch stadje, waarschijnlijk Zele, in oktober 1916 (uit: Honoré Staes, 25 maanden op de Duitsche pijnbank, Antwerpen, 1919)

Na enkele oorlogsmaanden was de voordien heel goed draaiende Belgische economie gaan slabakken. Fabrieken werden ontmanteld en hele machineparken verdwenen richting Duitse industrie of werden tot oorlogstuig versmolten. In enkele maanden tijd werd meer dan een half miljoen Belgen werkloos. Dit was een doorn in het oog van de bezetter!

Die kon deze mensen goed gebruiken om hen aan het werk te zetten aan en achter het Westerse front, maar ook in de Duitse industrie, land- en mijnbouw. Elke Duitse arbeider die daar vervangen kon worden betekende immers telkenmale één soldaat méér aan het front!

Om toch maar in orde te zijn met “Den Haag” probeerde de Duitse overheid de Belgische en Franse werklozen vrijwillig te lokken, maar dat had helemaal niet het verhoopte succes.

Gedenkplaat voor de weggevoerden van Kortrijk. De plaat hing aan de kazerne aan de Weggevoerdenlaan vanwaar de opgeëisten vertrokken, maar werd door de Duitsers verwijderd tijdens de Tweede Wereldoorlog (Beeldbank Kortrijk)

Niettemin drongen Duitse grootindustriëlen bij hun regering krachtig aan om werk te maken van de “import” van buitenlandse arbeidskrachten.

“Laat ons die ‘teil’, dat reservoir aan mensen uit België aanboren!” riep Carl Duisberg, algemeen directeur van Bayer Leverkusen naar de weifelende Pruisische minister van oorlog in september 1916.

Samen met nog andere prominente Duitse industriëlen zoals Stinnes (mijnbouw), Krupp (metaal) en Rathenau (AEG), probeerde hij te verkrijgen dat hoog aangeschreven Belgische werknemers gedwongen zouden worden om in Duitsland te gaan werken.

En ze werden verhoord: vanaf 3 oktober 1916, werd overal in de bezette gebieden kenbaar gemaakt dat iedereen tot arbeiden verplicht kon worden. Voor wie dicht bij het front, in het zgn. “operatiegebied” en “marinegebied” woonde veranderde er niet veel: al van bij het begin van de oorlog werden mensen daar verplicht om voor de vijand te werken.

Bestuurlijke indeling van het door de Duitsers bezet België: de gekleurde gebieden- Marine-, Operations- en Etappe-gebied- vielen rechtstreeks onder militaire bevel, in het witte deel was er een burgerlijk bestuur (kaart Donald Buyze)

Vanaf november 1916 begonnen de deportaties vanuit het “generaal-gouvernement” in bezet België, het deel van het land dat onder Duits burgerlijk bestuur stond. De opgeëiste arbeiders uit dat gebied werden bijna allemaal afgevoerd naar Duitsland.

Zwaar internationaal protest, onder andere van de Verenigde Staten, zorgde ervoor dat men vanaf mei 1917 deze gedeporteerden vanuit Duitsland terug naar huis liet komen.

Velen echter bleven er achter, slachtoffers van de abominabele leefomstandigheden in de kampen. We vonden grafstenen van ongelukkige landgenoten tot in het huidige Polen (het vroegere Pruisen) toe!

Verwaarloosde oorlogsbegraafplaats in het Poolse Lidzbark Warminski, vroeger Pruisen. Belgische gedeporteerden liggen er naast Russen en Roemenen (foto Donald Buyze)

Vanaf half oktober 1916 werden hele contingenten West- en Oost-Vlamingen vanuit het etappegebied van het IVe Duitse leger op transport gezet richting het front in Frankrijk.

De ‘opgeëisten’ kwamen er terecht in de min of meer militair gestructureerde “Zivilarbeiter Bataillone”, de Z.A.B.’s. Zo’n bataljon kon uit 2000 man bestaan en was meestal ingedeeld in vier compagnieën.

Elke arbeider kreeg een nummer, dat hij op zijn pet moest aanbrengen of op een armband: Belgen droegen een gele armband, Fransen een rode (les “brassards rouges”), Russen een groene…

Allen werden ingeschakeld om Duitse genietroepen (Pioniere) en burgerlijke bouwfirma’s bij te staan bij de uitbouw van de “Hindenburglinie”, een naam die de Geallieerden er aan gaven.

De Duitsers zelf gaven er namen als “Siegfried”, “Wotan”, “Kriemhilde”…aan. Minder poëtisch waren de leef- en werkomstandigheden in die Z.A.B.’s.

Duitse bewakers mishandelen onwillige zivilarbeiters (uit: Honoré Staes, 25 maanden op de Duitsche pijnbank, Antwerpen, 1919)

Per dag moesten de dwangarbeiders het stellen met enkele sneetjes brood of beschuit, wat confituur; ’s middags een schep waterige koolsoep… Op dat “rantsoen” moesten ze dan spoorstaven leggen, stenen loshakken, bomen zagen, wagons laden en lossen... Bovendien moest er vaak nog kilometers gemarcheerd worden tussen de gevangenis en de werkplek.

Sommige gezonde jongens, in de fleur van hun leven, verloren zo in enkele maanden tot 40% van hun lichaamsgewicht! Ze kregen te maken met ondervoeding, uitputting, ziektes…Wie bleef weigeren te “tekenen” werd heel vaak mishandeld. Een veel voorkomende straf was dat men schaars gekleed roerloos urenlang buiten in de vrieskou moest staan.

Wie uit deze hel probeerde te ontsnappen had veel kans om opgesloten te worden in de strafkampen van Longwy of in de beruchte citadel (le Bagne) van Sedan.

Hartverscheurend zijn de getuigenissen van hen die het lazaret van Effry (een vroegere kachelgieterij) overleefd hebben. Wat de sadistische Duitse arts Michelson en zijn trawanten daar met doodzieke, uitgeputte mensen uitspookten grenst aan het ongelofelijke!

Een bezoek aan de begraafplaats van dit Franse dorpje, leerde ons dat er 206 bij naam gekende Belgen begraven liggen, samen met nog honderden onbekende Belgen, Fransen, Roemenen, Russen,…

Foto's van uitgemergelde 'opgeëisten', genomen onmiddellijk na hun terugkeer in een Brussels ziekenhuis (uit: René Henning, Les Déportations de civils belges en Allemagne et dan le nord de la France, Brussel-Parijs, 1919)

Het zette ons aan om nog meer dergelijke begraafplaatsen te gaan bezoeken in de departementen Nord, Aisne, Meuse, Ardennes…

We bezochten o.m. Pierrepont-sur-Meuse (141 Belgen), Sedan (113), Marle, waar in een massagraf 138 Belgische jongens hun (anonieme) rustplaats hebben.

Heel vaak moesten we de wenkbrauwen fronsen bij de amechtige, foute schrijfwijze van de namen op de grafstenen. Uit eerbied voor deze slachtoffers en hun families zouden bevoegde diensten hier eens een grondige aanpassing moeten doorvoeren, bij voorbeeld t.g.v. hun 100-jarig overlijden…

Twee voorbeelden van verhaspelde namen, op het kerkhof Saint-Charles in het Franse Sedan:Jozef Van Hoecke is 'Hoecke van Joset' geworden, Jan-Baptist Verdonck 'Verdenek Baptiste' (foto Roger Rasschaert/Lisette Verdonck)

Veel meer slachtoffers dan tot nu bekend

Er werd lang aangenomen dat ongeveer 2.600 mensen hun deportatie tijdens de eerste wereldoorlog niet hebben overleefd.

Na jarenlang onderzoek, waarbij alle mogelijke bronnen afgetoetst werden en met heel veel nadruk op het “veldwerk” (het zich ter plaatse gaan vergewissen van de specifieke omstandigheden van de bestudeerde feiten) kunnen we op vandaag stellen dat de Duitse verplichte tewerkstelling tijdens de Eerste Wereldoorlog meer dan 7600 Belgische dodelijke slachtoffers heeft gemaakt.

De namen en gegevens van deze slachtoffers zijn, 100 jaar na hun overlijden, publiek gemaakt en opgenomen in de Namenlijst van het In Flanders Fields Museum.

Het is tijd dat ze uit de vergetelheid worden gehaald en eerherstel krijgen.

Massagraf in het Noordfranse Marles met 138 Belgische zivilarbeiters (foto Donald Buyze)

Meest gelezen