Uitdagers van Clinton en Trump: kunnen ze rol van betekenis spelen?

Donald Trump en Hillary Clinton zijn als presidentskandidaten historisch onpopulair bij het Amerikaanse kiespubliek. Gary Johnson, Jill Stein en Evan McMullin, die voor de kleinere partijen of als onafhankelijke een gooi doen naar het Witte Huis, hopen daarvan te profiteren. Maar kunnen ze echt een rol van betekenis spelen?
Gary Johnson, Jill Stein en Evan McMullin

De twee grote partijen domineren traditioneel de presidentsverkiezingen in de VS. Dat is nu niet anders, maar er zijn wel signalen dat het systeem onder druk staat. Kijk maar naar de interne spanningen bij zowel Republikeinen als Democraten. Voor de kleinere partijen een gouden kans om kiezers aan te trekken en dat beseffen ze maar al te goed.

Gary Johnson, de ervaren libertair

Maar wie zijn de zogenoemde “third party candidates” en waar staan ze voor? Diegene die er het best voor staat in de peilingen is Gary Johnson, de kandidaat van de libertaire partij. Johnson is 63 en de voormalige gouverneur van New Mexico. In 2012, toen hij eveneens kandidaat was, strandde hij op net geen procent. Peilingen geven hem nu 8 à 10 procent.

Johnson is conservatief op economisch vlak. Hij heeft een groot geloof in vrije handel (in tegenstelling tot Trump) en ijvert voor een zo klein mogelijke overheid met zo weinig mogelijk belastingen, het traditionele Republikeinse standpunt. Op ethisch en sociaal vlak zijn Johnson en de libertairen echter veel progressiever. Zo is hij voorstander van het homohuwelijk, het recht op abortus en de legalisering van cannabis. Hij wil ook dat de VS ophoudt met het tussenkomen in buitenlandse conflicten.

Zowel Republikeinen die gruwen van Trump als ontgoochelde Bernie Sanders-aanhangers bij de Democraten vinden in die standpunten zaken die hen aanspreken. Enkele prominente Republikeinen, zoals voormalig presidentskandidaat Mitt Romney, hebben overigens al aangegeven dat ze overwegen om voor Johnson te stemmen.

Jill Stein, de groene activiste

Ook Jill Stein, de kandidate voor de Green Party, de groenen, was er al bij in 2012. De 66-jarige politieke activiste stelt een “Green New Deal” voor, waarbij de Verenigde Staten dankzij investeringen in nieuwe “groene” jobs tegen 2030 de omslag zouden maken naar 100 procent hernieuwbare energie. Stein wil ook de budgetten voor Defensie fors inkrimpen, het minimumloon verhogen en de vaak torenhoge studieschulden kwijtschelden, iets wat goed valt bij veel jonge, hoogopgeleide kiezers.

De 66-jarige Stein richt zich op de progressieven en zet zich vooral af tegen Hillary Clinton, die ze verwijt de belangen te verdedigen van Wall Street en de grote bedrijven. Ze hoopt stemmen te halen bij de gefrustreerde en ontgoochelde Sanders-aanhangers, maar dat lukt voorlopig maar matig. Wellicht speelt de angst dat Trump daarvan zou profiteren.

Stein kreeg ook af te rekenen met negatieve pers na enkele controversiële uitspraken, onder meer nadat ze twijfels had geuit bij de veiligheid van vaccinaties. De groene kandidate blijft in de peilingen voorlopig steken op 2 à 4 procent van de stemmen.

Evan McMullin, de anti-Trump-Republikein

Tot slot is er Evan McMullin, een 40-jarige gewezen CIA-agent en voormalig beleidsdirecteur van de Republikeinen in het Huis van Afgevaardigden. Hij stelde zich begin augustus op het nippertje kandidaat als onafhankelijke met de steun van de "Never Trump"-beweging, die gevormd werd binnen de partij nog voor Trump de Republikeinse nominatie had binnengehaald.

De onbekende McMullin wil zich opwerpen als het alternatief voor Trump, maar hij maakt weinig kans om een rol van betekenis te spelen. In de helft van de staten zal hij niet eens op de stembrieven staan, omdat de deadline al was verstreken. Waar dat wel het geval is, kan hij bij een nek-aan-nekrace tussen Clinton en Trump eventueel wat stemmen weghalen van die laatste.

15 procent: de magische grens

Als Johnson en Stein wel een rol van betekenis willen spelen, is het voor hen van levensbelang om deel te kunnen nemen aan de drie grote nationale televisiedebatten die plaatsvinden in september en oktober. Die geven hen de kans om zich te presenteren aan het grote publiek. Eenvoudig is dat niet. De regels bepalen dat een kandidaat minstens 15 procent moet halen in de peilingen. Daarvoor wordt gekeken naar een gemiddelde bij vijf grote opiniepeilers.

De 15 procent-drempel is ingevoerd in 2000 en is sindsdien door geen enkele “third party candidate” overschreden. Het idee erachter is dat een kandidaat moet bewijzen dat hij een aanzienlijk deel van de kiezers vertegenwoordigt. De kleinere kandidaten vechten de regel al jarenlang aan, maar voorlopig zonder succes.

In deze campagne is Johnson de enige die een reële kans maakt om een plek te bemachtigen naast Trump en Clinton in de debatten. Al heeft hij nog veel werk voor de boeg. Hij staat in de opiniepeilingen op 8 à 10 procent. Veel voor een outsider, maar nog een eind verwijderd van de 15 procent. Bovendien is zijn score amper gestegen sinds mei.

In de komende weken moet Johnson dus een flinke sprong voorwaarts maken. De libertaire kandidaat heeft nog tot midden september, want dan is de deadline voor het eerste debat, dat plaatsvindt op 26 september. Voor elk debat zal een nieuwe evaluatie worden gemaakt. Het eerste debat missen, betekent dus niet noodzakelijk de uitschakeling voor alle debatten.

"Ik kan geen president worden als ik niet aan de debatten mag deelnemen”, zei Johnson onlangs op een verkiezingsevenement in Las Vegas. “Maar ik geloof dat alles mogelijk is aangezien nu wellicht de twee meest polariserende personen in de Amerikaanse politiek het hoogste ambt ambiëren.” Stein, die afhankelijk van de peiling tussen 2 en 4 procent haalt, moet rekenen op een mirakel om de drempel van 15 procent te halen.

Voorbeelden uit het verleden

De laatste keer dat er drie kandidaten deelnamen aan de televisiedebatten, was in 1992, toen Ross Perot als onafhankelijke Bill Clinton en George Bush sr. het vuur aan de schenen legde. Perot, een succesvol ondernemer, voerde in de zomer de peilingen aan met bijna 40 procent van de stemmen, zakte dan weg en strandde na een turbulente campagne uiteindelijk op 19 procent. De beste score voor een "third party candidate" sinds Theodore Roosevelt in 1912.

In 2000 haalde Ralph Nader, de kandidaat van de Green Party, 2,74 procent van de stemmen. De verkiezingen draaiden toen uit op een nek-aan-nekrace tussen de Republikein George W. Bush en de Democraat Al Gore. Heel wat Democraten verweten Nader achteraf dat zijn kandidatuur geleid had tot de nipte overwinning van Bush, en dat de progressieve kandidaat dus mee een conservatieve president had helpen verkiezen, iets wat Nader zelf tegenspreekt.

Dat voorbeeld van Nader maakt het er niet makkelijker op. De outsider-kandidaten moeten een moeilijke strijd leveren tegen het idee dat een stem voor hen een verloren stem is, of zelfs een tegenovergesteld effect kan hebben.

Het gaat om meer dan winnen alleen

Winnen zit er niet in voor Johnson of Stein, dat beseffen ze zelf ook wel. Toch heeft hun resultaat wel degelijk belang. Zo kan wie 5 procent van de stemmen haalt bij de volgende verkiezingen rekenen op federale fondsen voor de campagne. Dat geld kunnen de kleinere partijen goed gebruiken als ze met het oog op de toekomst het tweepartijenstelsel voort onder druk willen zetten. Door de interne conflicten bij de Republikeinen en de Democraten liggen er op dat vlak wellicht meer kansen dan ooit.

De kans dat de resultaten van Stein en Johnson ook de uitslag beïnvloeden op 8 november, is het grootst als de verkiezingen uitdraaien op een spannende strijd tussen Clinton en Trump. Daar ziet het op dit moment niet naar uit. Clinton leidt in de peilingen met een zeer grote voorsprong. Tenzij daar nog verandering in komt, voeren de anderen dus toch vooral een achterhoedegevecht.

Meest gelezen