Minder aardappelen en tarwe door ozonschade

Ozonschade was in 2009 de oorzaak van vijf procent minder aardappelopbrengst en tien procent verlies aan tarwe. Dat zegt de Vlaamse Milieumaatschappij, die een Europees model vertaalde naar de Vlaamse context en voortaan jaarlijks de oefening zal doen.

In opdracht van Milieurapport Vlaanderen (MIRA) en in samenwerking met de Intergewestelijke Cel voor het Leefmilieu (IRCEL) bouwde de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) een "ozonfluxmodel" uit. Het model berekent gebiedsdekkend de "Phytotoxische Ozon Dosis" als indicator voor ozonschade aan vegetatie. Wat akkerland betreft, kwam de kust en bij uitbreiding West-Vlaanderen er het best uit. De Kempen toonden de slechtste scores.

Verhoogde concentraties ozon leiden tot bladverkleuring en -verlies, vertraagde groei of zelfs afsterven van de plant. Bij gewassen leidt dat tot een opbrengstverlies: 4,9 procent voor aardappelen en tien procent voor tarwe. "Die cijfers hebben betrekking op het jaar 2009", zegt woordvoerster Katrien Smet (VMM). "Dat was een vrij neutraal jaar zonder spectaculaire ozonconcentraties." Tegen eind dit jaar wil de VMM de opbrengstverliezen voor aardappelen en tarwe, maar ook grasland, graan, akkerland, loofhout en naaldhout, berekenen voor de periode 2000-2014.

Landbouwgewassen in kaart

Dat ozon schade toebrengt aan vegetatie en ecosystemen was al langer bekend en wordt ook al langer in kaart gebracht, maar dat systeem wordt nu verfijnd voor landbouwgewassen. "Niet alleen de concentraties ozon zijn van belang, vroeger ging men ervan uit dat de hoogste concentraties voor de grootste schade zorgden, maar ook de plantensoort speelt een rol net als een aantal omgevingsfactoren zoals bodem of het vochtgehalte. Bij droogte bijvoorbeeld gaan de huidmondjes van planten dicht en nemen ze minder ozon op."

Meest gelezen