Hoe ontstaan lawines? Door mensen, dieren of tal van natuurlijke oorzaken

Met een lawine wordt meestal een massa sneeuw bedoeld die van een helling omlaag komt. De term wordt ook gebruikt voor stenen of modder, een rots- of modderlawine. Een sneeuwlawine kan zo klein zijn dat zelfs één persoon er niet door bedolven kan raken, of ze kan zo groot zijn dat ze hele dorpen onder de sneeuw kan bedelven. Bij het ontstaan van lawines spelen veel factoren een rol, die onderling op elkaar inspelen. Daardoor is het niet mogelijk om alle lawines nauwkeurig te voorspellen.
Een poedersneeuwlawine in Zinal in het Zwitserse kanton Wallis (foto: Dahu1).

Lawines ontstaan wanneer een sneeuwlaag op een helling begint te schuiven. De laag sneeuw die in de bergen op hellingen ligt, is zo goed als nooit homogeen van samenstelling. De laag bestaat meestal uit verschillende lagen die onder verschillende omstandigheden en in verschillende hoeveelheden gevallen zijn, wat een invloed heeft op de structuur van de sneeuwkristallen. De sneeuwlaag staat voorts bloot aan de invloed van de temperatuur, de zon en de wind.

Dat alles maakt dat er in de sneeuwlaag lagen kunnen voorkomen met "een lage hechting", die met andere woorden niet goed vasthangen aan de onderliggende laag. Ook kan de sneeuwlaag in haar geheel niet al te vast hangen aan de ondergrond, vooral als die een tamelijk glad oppervlak heeft zoals gladde rotsen of lang, ongemaaid gras.

De sneeuw komt in beweging wanneer de belasting op de sneeuwlaag, door het gewicht van de sneeuw, groter wordt dan de sterkte van de laag. Die laatste is afhankelijk van de eigenschappen van de sneeuwvlokken, hun grootte, dichtheid, vorm, temperatuur, watergehalte en de eigenschappen van de verbindingen tussen de vlokken. Die eigenschappen kunnen allemaal veranderen in de loop van de tijd onder invloed van de plaatselijke vochtigheid, de verspreiding van waterdamp, de temperatuur en de verspreiding van warmte. Bovendien wordt de toplaag van de sneeuw nog sterk beïnvloed door de zon en de wind.

De meeste lawines ontstaan tijdens of kort na een sneeuwstorm, doordat de hoeveelheid sneeuw die bovenop de al bestaande sneeuwlaag gevallen, te zwaar is geworden en het geheel begint te schuiven.

De tweede belangrijkste natuurlijke oorzaak is dat niet de belasting verzwaart, er valt dus geen sneeuw bij, maar dat de bestaande laag verzwakt, bijvoorbeeld door smelten in de zon. De eerste mooie dag na sneeuwval houdt dan ook meestal grote risico's in voor lawines.

Andere natuurlijke oorzaken van lawines zijn regen, aardbevingen en het vallen van rotsen of ijs op de sneeuwlaag. Kunstmatige oorzaken zijn skiërs of snowboarders, sneeuwmobiles, dieren en ontploffingen om gecontroleerde lawines te veroorzaken. In tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt, kunnen lawines niet veroorzaakt worden door hard roepen of andere harde geluiden. De druk die door geluid wordt uitgeoefend, is veel te klein om een lawine te veroorzaken.

Drukgolf

De meeste lawines ontstaan doordat een kleine hoeveelheid sneeuw in beweging komt. Als die sneeuw echter in  aanraking komt met een laag sneeuw die niet goed vasthangt aan de onderliggende lagen, kan heel snel een grote hoeveelheid sneeuw, wel duizenden kubieke meters, bijna tegelijkertijd in beweging komen.

Een lawine volgt een bepaald pad langs de helling, vaak is dit door andere lawines al "uitgesleten" en staan er bijvoorbeeld geen bomen meer, en ze komt dan tot stilstand als de helling minder steil wordt. Als verschillende lawines op dezelfde plaats toppen, ontstaat daar een "lawinekegel", waar rotsen, ontwortelde bomen en andere meegesleurde zaken bij elkaar komen. 

Er zijn verschillende soorten lawines, voornamelijk afhankelijk van de soort sneeuw die in beweging komt.

Een schneebrettlawine of plaklawine (van het Franse plaque, Engels: slab) ontstaat als de bovenste sneeuwlaag in haar geheel wegglijdt. De laag gedraagt zich als een plank of plaat, zelfs als de sneeuw niet hard is. Het wegglijden van de bovenste laag wordt vooral veroorzaakt doordat de laag niet goed vastgehecht is aan de andere lagen. De dikte van de laag kan variëren van enkele centimeters tot wel 3 meter. Schneebrettlawines zijn verantwoordelijk voor zo'n 90 procent van alle sterfgevallen bij lawines in afgelegen bergstreken. Meestal, in zo'n 83 procent van de gevallen, hebben ze die lawine dan zelf veroorzaakt.

Een poedersneeuwlawine kan op twee manieren ontstaan. Een eerste is op steile hellingen, waar vallende sneeuw steeds meer sneeuw doet opwarrelen, tot er een mengsel van sneeuw en lucht ontstaat dat met een zeer hoge snelheid de helling afraast. Aanvankelijk beweegt het zich tegen zo'n 100 kilometer per uur voort, en uiteindelijk kan een dergelijke lawine snelheden van meer dan 300 km/u bereiken en een massa van wel 10 miljoen ton in beweging brengen. Opvallend aan dit soort lawine is ook dat ze nog ver kunnen voortglijden op een vlakke bodem, en zelfs nog een korte afstand tegen een helling op kunnen klimmen.

Poedersneeuwlawines kunnen ook ontstaan boven andere, grote lawines. Boven zo'n grote lawine kan een poedersneeuwlawine ontstaan uit alle soorten sneeuw, al gebeurt het het vaakst bij droge, verse sneeuw. De poedersneeuwlawine kan loskomen van de andere lawine en erop vooruitlopen. Zeer gevaarlijk bij deze lawines is het feit dat er voor de lawine grote drukgolven ontstaan. Die kunnen bomen omverblazen, ramen en daken van huizen wegblazen en de sneeuw in de longen van mensen drukken.

Nattesneeuwlawines zijn lawines van met water verzadigde sneeuw. Ze bewegen zich traag voort, aan zo'n 10 tot 40 kilometer per uur, maar ze kunnen toch zeer verwoestend zijn door hun grote massa en door de grote dichtheid van de sneeuw. Ze kunnen bomen en andere vegetatie ontwortelen en ook rotsen verplaatsen. Dit soort lawines treedt vaak op aan het eind van de winter, als de dagen aanzienlijk warmer worden.

Verstikking

De poedersneeuwlawines zijn vooral gevaarlijk door de drukgolf, schuif- of rollawines, die zich over de grond voortbewegen, zijn gevaarlijk omdat ze mensen, zelfs hele huizen, mee kunnen sleuren en begraven onder een laag van sneeuw.

De sneeuw wordt daarbij vaak heel erg aangedrukt, wat het moeilijk maakt om de slachtoffers uit te graven. Ook kan onder de sneeuw een zuurstoftekort ontstaan, maar de meeste slachtoffers vallen eerder door de ophoping van koolstofdioxide uit de uitgeademde lucht van het slachtoffer, dat daardoor stikt.

Daarnaast sterven veel slachtoffers ook door onderkoeling en ook verwondingen zijn een belangrijke doodsoorzaak.

Zoals te verwachten is, speelt de tijd een belangrijke rol bij het al dan niet overleven van de slachtoffers. Bij mensen die gedurende het eerste kwartier na een lawine gered worden, overleven 9 op de 10 het ongeval, na drie kwartier lopen de cijfers over het aantal slachtoffers dat nog levend uit de sneeuw gehaald wordt, uiteen van een op drie tot tien procent. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat het weinig waarschijnlijk is dat in het eerste kwartier de hulpdiensten al ter plaatse zullen zijn. De slachtoffers hangen dus in belangrijke mate af van andere leden van hun groep om hen zo snel mogelijk te bevrijden. 

Overigens bestaat ook kort na de redding nog een groot risico op overlijden, dit wordt de reddingsdood genoemd. Die wordt veroorzaakt doordat de bloedcirculatie uit afgeknelde of beklemde ledematen opnieuw op gang komt, daarbij komen zo veel afvalproducten van de stofwisseling in de bloedbaan terecht dat de centrale organen vergiftigd worden en stoppen met werken.

Een lawinekegel in de bergen boven Engi in Zwitserland (foto: Engie).

Een poedersneeuwlawine in Untere Sulztalalm in de buurt van Gries in Oostenrijk (foto: Henk Monster).

Meest gelezen