Vijf vervelende uitheemse soorten die beter zouden verdwijnen

In Europa zijn al meer dan 11.000 uitheemse soorten in de natuur vastgesteld, in Vlaanderen zijn het er meer dan 2.000. De meeste van die soorten veroorzaken geen problemen maar andere wel. De regel is dat per 1.000 getransporteerde soorten, er 100 in de natuur "ontsnappen", er 10 daarvan zich blijvend vestigen en er één daarvan schade aanricht. Vijf van die invasie exoten, enigszins willekeurig uit het dierenrijk geplukt, op een rijtje.
AP2014
Een wasbeer gluurt uit een schuur in Duitsland.

Veel van de invasieve exoten zijn planten, met als bekendste de Amerikaanse vogelkers en de Japanse duizendknoop, die op de lijst staat van de 100 meest invasieve soorten ter wereld.

Maar het gaat niet alleen om planten, ook om micro-organismen zoals de schimmel Batrachochytrium dendrobatidis - die wereldwijd de dood van miljoenen kikkers en andere amfibieën veroorzaakt heeft, en al zo'n 200 soorten uitgeroeid heeft -, om insecten, vissen, schelpdieren, schaaldieren, amfibieën en reptielen, vogels en zoogdieren.  

De exotische dieren worden vaak doelbewust uitgezet, om op te jagen, of ze worden onbewust losgelaten. Dat kan doordat ze ontsnappen uit wildparken of tuinen, en voor kleinere wezentjes doordat ze meegebracht worden met andere dingen als planten of zaden, of meeliften met transporten, bijvoorbeeld in het ballastwater van schepen. Vijf van deze lastigaards, die we beter kwijt zouden zijn dan rijk, maar die zich helaas al ruim verspreid hebben in België, op een rijtje. 

De wasbeer

AP2005

Een wasbeer doet zich tegoed aan een zak met sandwiches die hij ergens gestolen heeft.

Wasberen leven van nature in Noord-Amerika, waar ze voorkwamen in waterrijke oude bossen. In de 20e eeuw zijn ze echter hun leefgebied enorm gaan uitbreiden en nu leven ze ook, zoals de vos, in stedelijke gebieden. Daar gebruiken ze schuren, zolders, schoorstenen, kelders en ventilatiepijpen als nest- en rustplaats, en ze vinden er ook hun kostje in boomgaarden, composthopen, voorraadkelders, afvalhopen en vuilnisemmers.

In Duitsland zijn wasberen in het begin van de 20e eeuw uitgezet voor de pelsjacht, en Duitsland zit nu ook met het grootste wasberenprobleem. De exemplaren die in ons land gezien worden, zijn waarschijnlijk oorspronkelijk uit Duitsland afkomstig. Ook ontsnappingen dragen bij tot de verspreiding van de wasbeer, want ze zijn intelligent en erg "handig" met hun smalle voorpootjes zodat ze sommige kooien en sloten open krijgen.

In ons land werd de soort voor het eerst in 1986 in het wild gezien, en nu is de soort vooral in de Ardennen verspreid. Ook op de as tussen Brussel en Namen, in de Kempen en op enkele plaatsen in Vlaanderen zijn al wasberen gezien.

Wasberen zijn weinig kieskeurig wat hun voeding betreft, en ze kunnen een bedreiging vormen voor inheemse amfibieën, kleine zoogdieren en vogels, vooral soorten die op de grond broeden. Ze kunnen ook schade aanrichten aan gebouwen tijdens hun zoektochten naar een slaapplaats of voedsel, en ze eten ook aan opgeslagen goederen als ze die vinden. Ze zijn dol op appels, bessen, pruimen en maïs en ze plunderen dan ook aanplantingen. Ze durven ook kippenhokken binnendringen, en aangezien het behendige klimmers zijn die bovendien sommige sloten open krijgen, is het vaak moeilijk hen buiten te houden.

Bovendien kunnen ze ook drager zijn van verschillende ziektes, waaronder hondsdolheid.

De wasbeer staat op een Europese lijst van zorgwekkende invasieve soorten en hij mag daardoor niet verhandeld, verkocht, gehouden of getransporteerd worden. Bovendien heeft een terreinbeheerder de plicht de soort te bestrijden als hij wasberen aantreft op zijn terrein.

De grote Canadese gans

Canadese ganzen komen van nature voor in Canada en het noorden van de Verenigde Staten, waar ze broeden. In het zuiden van hun broedgebied blijven ze het hele jaar rond, de meer noordelijke exemplaren trekken in de winter naar het zuiden, en zelfs tot het noorden van Mexico.

In Amerika waren de ganzen aan het begin van de 20e eeuw ernstig bedreigd, vooral door de jacht en verlies van leefgebied, en van de grote Candese gans werd zelfs gedacht dat ze uitgestorven was tot in 1962 er een kleine kolonie werd ontdekt in Minnesota. Er werd een kweekprogramma opgezet, en tegen 1981 waren er al 6.000 grote Canadese ganzen uitgezet. Intussen hebben de populaties zich grotendeels hersteld, en zijn ze de laatste jaren zelfs zo talrijk geworden dat ze vaak als een plaag beschouwd worden. Dat komt vooral door het verdwijnen van hun natuurlijke vijanden en het aanleggen door mensen van veilige waterpartiijen in de buurt van voedsel, zoals in golfterreinen en parken.

Grote Candese ganzen zijn op eigen houtje in het noorden van Europa geraakt, zo is gebleken uit de ringen van in Europa gevangen exemplaren, maar de ganzen die hier nu leven zijn voor het grootste deel uitgezet, deels voor de jacht, of ontsnapt uit privé-vogelparken.

In Nederland werden al in 1951 broedgevallen in het wild gezien, en nu zouden er meer dan 70.000 broedparen zijn. In België wordt de grote Canadese gans voor het eerst in 1973 waargenomen en vooral sinds de jaren 90 is hun aantal flink gestegen. Ze komen nu in heel het land voor, en vooral in Wallonië neemt hun aantal nog steeds toe.

Hun normale leefgebied zijn kleine vijvers in de buurt van open gebieden met kort gras, maar ze komen ook meer en meer voor op eilandjes in rivieren, in de buurt van vijvers in bosland en vooral in door de mens aangelegde leefgebieden als parken, golfterreinen, stedelijke gebieden met een waterpartij en landbouwgebied. Ook in waterrijke natuurgebieden komen ze vaak voor.

Vooral als ze broeden, zijn de Canadese ganzen erg territoriaal en verjagen ze andere vogelsoorten. Als er erg veel broeden, kunnen ze zo andere soorten verhinderen dat ook te doen, en er is zelfs al waargenomen dat Canadese ganzen meerkoeten en waterhoenen doden, zowel volwassen exemplaren als kuiken.

Het meeste schade richten ze echter aan door hun voedingswijze. Candese ganzen zijn een soort van vliegende koeien, het zijn in essentie grazers. Ze eten vooral gras, granen en ook waterplanten, maar in tegenstelling tot een koe, hebben ze geen vier magen om zo veel mogelijk uit hun eten te halen. Dat betekent dat ze erg veel moeten eten, en ook erg veel uitwerpselen produceren, tot wel een halve kilogram per dag.

Daardoor kunnen ze op korte tijd ernstige schade toebrengen aan natuurgebieden, velden, grasperken, golfterreinen en tuinen door overbegrazing, door de begroeiing plat te trappelen en door hun mest te deponeren. De mest draagt ook bij tot de eutrofiëring van vijvers, dat wil zeggen dat er te veel voedingsstoffen in komen, en dat leidt tot de groei van algen en onkruid.

Daarnaast kunnen ze via hun mest ook bacteriën en andere micro-organismen verspreiden en ook, via hun poten, de schimmel Batrachochytrium dendrobatidis, die dodelijk kan zijn voor kikkers en andere amfibieën.

De Canadese gans wordt vooral bestreden door de eieren te schudden. De eieren zijn dan dood maar de vrouwtjes blijven ze toch uitbroeden zodat ze geen nieuw legsel beginnen.

De stierkikker of Amerikaanse brulkikker

AP2003

Ook de stierkikker of Amerikaanse brulkikker komt uit Noord-Amerika, waar hij leeft in en rond stilstaand of traag stromend water. In de VS wordt hij vaak gehouden als huisdier en worden er "springwedstrijden" mee gehouden. 

In Europa is de soort ingevoerd voor de productie van kikkerbillen, en ook als huisdier of als sierdier in vijvers. Door ontsnappingen en vrijlatingen zijn ze zo in de natuur terechtgekomen en ze doen het daar helaas goed.

In België is de stierkikker voor het eerst nabij Charleroi waargenomen in 1992, en later ook in de provincie Antwerpen.

Waarschijnlijk waren de dieren daar al langer "onder de radar"' aanwezig, want het is vaak moeilijk om een stierkikker te onderscheiden van sommige Europese soorten. Vooral hun grootte is een aanwijzing, ze kunnen tot 25 centimeter groot worden. Sommige Europese meerkikkers kunnen echter ook behoorlijk uit de kluiten gewassen zijn, en vooral onvolwassen stierkikkers kunnen verward worden met die Europese soortgenoten. Dat geldt ook voor hun kikkervisjes, die eveneens groter worden, tot wel 17 centimeter, maar die ook klein beginnen. Zelfs het geluid van een brulkikker kan verward worden met een koor van inheemse kikkers. Brulkikkers roepen zelden in koor maar maken alleen even veel lawaai als een koortje inheemse kikkers.

Sinds de jaren 90 hebben ze zich verspreid, en nu komen ze vooral voor in de Kempen, en ook in de rest van Vlaanderen, behalve aan de kuststrook. Ten zuiden van Samber en Maas komen ze zo goed als niet voor.

Het probleem met stierkikkers is dat ze zich vlot voortplanten en weinig selectief zijn als het op eten aankomt. Ze eten met andere woorden alles wat voor hun mond komt dat niet te groot is, en dat gaat van insecten en slakken over andere amfibieën en hun eigen soortgenoten tot kleine zoogdieren en vogels. Naarmate ze groter worden, kunnen ze ook grotere prooien aan, die met een sprong verrast worden en levend worden opgegeten. Grotere prooien worden eerst onder water getrokken getrokken en verdronken.

Daardoor vormen ze een geduchte concurrent voor inheemse amfibieën, als ze die al niet opslokken, en de populaties daarvan dalen dan ook als er stierkikkers verschijnen. Bovendien dragen ze ook verschillende ziektes zoals Ranavirose, chlamydia en de schimmel Batrachochytrium dendrobatidis, die al 200 amfibieënsoorten heeft doen uitsterven. In ons land zijn er daardoor nog geen massale sterftes vastgesteld onder andere amfibieën, in het buitenland wel.

De stierkikker is in België niet wettelijk beschermd en mag dus humaan vernietigd worden. Hij is opgenomen in een lijst van de Raad van Europa waarin aanbevolen wordt de soorten die er op voorkomen uit te roeien.

De roodwangschildpad

De roodwangschildpad komt eveneens uit Amerika, dit keer uit het zuiden van de VS en uit Mexico, waar ze leeft in stilstaand of traag stromend water. Belangrijk is dat er plaatsen zijn waar de schildpadden kunnen zonnen, zoals een niet te steile oever, eilandjes of takken die uit het water steken (kleine foto).

Het dier was een van de populairste schildpadden als huisdier, en na de Tweede Wereldoorlog is de vraag er naar zo beginnen te stijgen, dat er in de VS grote kweekboerderijen werden opgezet om de vraag bij te houden.

De kleine lieve schildpadjes bleken echter vrij snel bijtgrage flinke schildpadden te worden, ze kunnen tot 25 centimeter lang worden, en ze maken vrij snel een boeltje van hun verblijfplaats zodat ze veel verzorging nodig hebben. Daardoor worden ze vaak "vrijgelaten" aan een vijver of meer, en ze komen in zowat heel de wereld in het wild voor.

Ook in België is dat het geval, en de roodwangschildpad komt verspreid over het hele land voor in kanalen, vijvers en brede sloten. Ze komen het meest voor waar veel mensen wonen, rond verstedelijkte gebieden dus, en in ons land vooral rond Antwerpen. In Vlaanderen komen ze meer voor dan in Wallonië.

In West-Europa, en dus ook in België, valt de situatie nog mee omdat de zomers hier niet warm genoeg zijn om hun eieren uit te laten komen. De eieren moeten gedurende enkele maanden blootstaan aan een temperatuur van minstens 27 graden, dan komen er mannetjes uit, of nog hoger om ook vrouwtjes te laten uitkomen. Alle exemplaren die in België in vijvers en dergelijke te vinden zijn, zijn dus ooit losgelaten.

Sinds 1998 is de invoer van roodwangschildpadden in Europa verboden, en te verwachten valt dat de schildpadden op termijn dus wel zullen verdwijnen. Aangezien ze echter tientallen jaren oud kunnen worden en hier geen natuurlijke vijanden zoals krokodillen hebben, zal dat nog niet voor morgen zijn. Bovendien worden er nu weer verwante schildpadden ingevoerd als de geelwangschildpad en de geelbuikschildpad, die ook al in het wild opgedoken zijn.

Het probleem met deze schildpadden is dat het alleseters zijn, zodat zowel inheems waterplanten als dieren aan hen ten prooi vallen. Als er niet te veel schildpadden ergens zitten, valt de schade nog wel mee, als ze in groten getale voorkomen, blijken de inheemse fauna en flora er wel op achteruit te gaan.

Roodwangschildpadden kunnen bestreden worden met vallen, maar dat gebeurt slechts sporadisch.

AP2006

Het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje

Het veelkleurig Aziatische lieveheersbeestje heeft zijn naam niet gestolen, en vertoont veel verschillende kleuren en een ruime variatie in het aantal stippen. De kleuren gaan van vrijwel geheel oranje over rood tot zwart met rode of oranje stippen, en het aantal stippen kan variëren van 0 tot 19. 

Er wordt wel eens gezegd dat mensen leren uit ervaring, maar dat blijkt niet echt uit onze geschiedenis met exotische soorten die ingezet worden als bestrijdingsmiddel van een of andere plaag.

Zo hebben de Australiërs in 1935 de giftige reuzenpad in suikerrietplantages in Queensland uitgezet om kevers te bestrijden, maar de padden lieten de plantages voor wat ze waren en begonnen aan een opmars naar het noorden en het westen. Omdat zowel de padden, hun eitjes en hun kikkervisjes extreem giftig zijn, lieten ze daarbij een spoor van vernieling achter zich. Roofdieren als varanen, krokodillen, zwarthalsooievaars, buidelmarters en een aantal slangen proberen de padden te eten en worden vergiftigd, terwijl de padden alles opslokken wat ze tegen komen en ook een groot aantal bijen opeten, wat de plaatselijke imkers in problemen brengt. Wat ze evenwel niet eten, zijn de schadelijke kevers in de suikerrietplantages. En ze zetten hun opmars naar het westen nog steeds voort met een snelheid van 27 tot 50 kilometer per jaar.

Zo zijn er nog andere fiasco's geweest, want blijkbaar hebben we er niet veel uit geleerd, en ook het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje is zo'n geval. Het is uiteraard afkomstig uit Azië, oost-Azië meer bepaald, en het werd in Europa en Amerika geïntroduceerd om bladluizen op een biologische manier te bestrijden. Het is echter ontsnapt, heeft zich snel verspreid en momenteel rukt de kever nog verder op naar het noorden.

In België is het in 2000 voor het eerst in het wild waargenomen, en nu leeft het in heel het land op akkers, in boomgaarden, in waterrijke gebieden, in tuinen en aan de rand van bossen.

Het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje is een agressieve rover, en bij gebrek aan bladluizen doet hij zich tegoed aan de larven van andere kevers, waaronder ook andere lieveheersbeestjes, aan rupsen en aan de eitjes van vlinders. Hierdoor komen de inheemse lieveheersbeestjes in de verdrukking en de instorting van de populatie van het inheemse tweestippelig lieveheersbeestje (kleine foto) in Noord-Amerika en Europa wordt grotendeels aan de Aziatische soortgenoot toegeschreven. 

Bovendien draagt het Aziatisch lieveheersbeestje parasitaire schimmels met zich mee, waar het zelf geen last van heeft maar die dodelijk zijn voor de inheemse zevenstippelige soort.

Momenteel lijkt het zo goed erg moeilijk om het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje te bestrijden zonder ook de andere, inheemse, soorten en andere insecten eveneens schade te berokkenen. Wel kan er gebruik gemaakt worden van de afwijkende wijze van overwinteren van het Aziatisch lieveheerbeestje. Dat heeft namelijk de gewoonte om in grote groepen samen te kruipen, in de herfst al zelfs, iets wat andere lieveheersbeestjes niet doen, en er bestaan al vallen om veelkleurige Aziatische lieveheersbeestjes te vangen, die daar op in spelen. 

Er wordt nu aan gedacht om een vleugelloze variant te gebruiken in de tuinbouw. Die zou dan niet meer kunnen gaan vliegen en dus niet zo direct kunnen ontsnappen. Het blijft echter afwachten of de natuur ook hier niet een verrassing in petto zal hebben, waardoor er toch weer iets mis zal gaan...

Meest gelezen