Die vrijdag in het wassalon

Amina Belorf vertelt hoe haar moeder op een ochtend in het wassalon met humor reageert op uitspraken van een slechtgezinde blanke Vlaamse vrouw. "Mevrouw ik niet spreken Nederlands, ik niets begrijpen." Zegt ze zo hakkelend mogelijk.
opinie
Opinie

Amina Belorf kijkt voor deredactie.be tweewekelijks met verwondering naar de wereld rondom haar. Ze is sociaal werkster, staat op de planken en schrijft poëzie en proza.

Het was een doorsnee vrijdagochtend in het wassalon. Het is vroeg wanneer mijn moeder de was gaat drogen. Samen met haar nog een andere, iets oudere vrouw. Tijdens het uitladen valt een handschoen uit haar droogtrommel. Ze vloekt. Mijn moeder kijkt om, misschien kan ze helpen.

"Wad-ist?" Krijgt ze toegesnauwd."

Mijn moeder zwijgt. De vrouw zal geen goede dag hebben, denkt ze.

Mijn moeder hoest. De vrouw kijkt haar kwaad aan.

"Je moet hier niet hoesten! Het is door jullie microben dat wij hier ziek worden!"

De vrouw wordt nog kwader en begint te razen over haar verkoudheid en allerlei andere ziektes. Mijn moeder blijft zwijgen. Ze weet wat komen gaat en beslist daar niet in mee te gaan. Het is de tweeënveertig jaar dat ze hier woont niet waard. Haar hart wordt geraakt, maar haar wapen is humor.

"Mevrouw ik niet spreken Nederlands, ik niets begrijpen."

Zegt ze zo hakkelend mogelijk.

De vrouw trekt grote ogen en er volgt een spervuur van vragen.

"Hoe? Je moet de taal toch leren!! Hoelang ben je hier al?"

"Ik gisteren hier komen."

De ogen van de vrouw worden nog groter.

"Hoezo gisteren? Het stopt maar niet, ik zei het nog, ze blijven  komen, 't zit hier vol! Ze blijven komen!"

De vrouw jammert en gooit haar handen een aantal keer in de lucht. Ze schudt met haar hoofd, gaat zitten terwijl ze mijn moeder nog enkele giftige opmerkingen toegooit. Ze neemt haar krant en zegt:

"Het is door jullie dat ik elke dag de gazet moet lezen!"

Ze mompelt nog wat racistische opmerkingen, maar het wordt alweer stil. Die migrant zal dat toch niet begrijpen, denkt ze.

Enkele minuten later komen drie tienermeisjes van diverse afkomst met twee jongere broertjes in hun kielzog het wassalon binnen. Druk pratend en lachend schuilen ze voor de kou tot de schoolpoort aan de overkant opengaat.

Mijn moeder voegt zich bij hen, ver uit het zicht van vrouw en fluistert hen toe dat ze zich niets moeten aantrekken van die slechtgezinde vrouw als ze hen zou aanspreken. Ze vat de voorbije minuten samen en één van de meisjes begint op haar beurt te vertellen over een soortgelijk racistisch incident dat haar is overkomen.

De anderen vallen bij en op korte tijd weeft herkenning een draad van verbinding. De schoolbel nadert en mijn moeder vraagt of ze nog snel een spel willen meespelen.

"Jullie zijn nu even mijn kinderen, kom zo meteen naar me toe wanneer ik de was aan het opvouwen ben."

De meisjes en de kleine jongens staan te springen om hun rol te vervullen. De vrouw die ondertussen mopperend haar was opplooit, kijkt verbaasd op wanneer ze de 5 kinderstemmen richting mijn moeder hoort komen.

"Mama! Mama! Mama!" Klinkt het langs alle kanten.

Mijn moeder leidt hen met wat brabbelende woorden terug naar de stoelen. Haar kinderen hebben haar gevonden. De vrouw valt stil. Haar mond valt open en vol afgrijzen kijkt ze van mijn moeder naar de kinderen. En van de kinderen terug naar de vrouw, die hier nog maar sinds gisteren is.

“Haar ogen waren nog nooit zo groot geweest.” Zegt mijn moeder achteraf. Ze laadt haar was in, neemt afscheid van de meisjes en hun broertjes, zegt hen dat ze zich nooit mogen laten doen en dat ze vooral moeten blijven lachen.

Ze proesten het uit.

Racisme is relatief

Er zijn BV’s die beweren dat racisme in Vlaanderen onbestaand is omdat zij naar een Turks stamcafé gaan.

Er zijn politici die beweren dat gemiste kansen illusies zijn en tweederangsburgers implementeren.

Er zijn mijnwerkersdochters die aangewezen worden als minister en daarmee het perfecte voorbeeld zijn van integratie. En vooral: van individuele verantwoordelijkheid.

En er zijn mensen als mijn moeder en de vrouw in het wassalon. Op een doorsnee vrijdagochtend. Het verhaal is triest en kwam moeizaam uit mijn vingers. Een misselijke machteloosheid tierde door mijn lichaam. De tranen die een moeder inslikt, roesten zich vast rond rauwe randen van een ongenezen wond.

Want dat is wat moeders doen: 90 % van de nare ervaringen inslikken om kinderen te sparen. 10 % wordt verteld, ingepakt met een dosis humor. Want ze weet hoe de ziekte zich manifesteert en hoopt dat haar kinderen niet geïnfecteerd raken.

Wat zij niet weet, is dat wij alles weten. Dat de ziekte zich niet meer beperkt tot “haar microben” in de wasserij. Er zijn andere microben die zich over de jaren heen in razend tempo in Vlaamse bodem hebben vastgezet. De kiemende zaadjes zijn ondertussen gegroeid tot de hoogste top in onze maatschappij.

Als kind ging ik op de toppen van mijn tenen staan en wees hoog in de lucht wanneer mijn broer me vroeg wat ik later wilde worden. Nu blijf ik met beide voeten stevig op de grond. Ik koester mijn idealisme, maar klamp me niet meer vast aan een droombeeld.

Ik bevind me in een luxepositie. Ik heb de woorden en probeer de razende onrust binnenin om te zetten in begrijpbare taal die ik neerschrijf en kan delen. Mijn moeder bezit een bewonderenswaardige dosis geduld en relativeringsvermogen.

Er zijn talloze mensen die samen met mij deze verhalen horen of zelf meemaken en niet allemaal een juiste uitingsvorm hebben. Als machteloosheid onder je huid kruipt en zich vormt tot één brok verdriet, wordt woede ergens in een hoekje van je ziel gevoed. Als die woede niet gehoord wordt, niet erkend wordt, barst er iets. Een ruit, een deur of een wasmachine.

En meestal haalt dat de media. Maar ook eigenwaarde, een hart, een ziel. En daarmee onze samenleving.

Aan de vrouw in de wasserij zou ik willen zeggen om de ziekte niet te blijven voeden, maar ze mee te bestrijden. We hebben zoveel te winnen. We doen het voor alle moeders en vaders die ons hier een leven hebben geschonken. We doen het vandaag voor onszelf en de toekomst van morgen.

Wanneer ik straks mijn laptop sluit, zal mijn blik zich naar buiten keren. Met een vaag onbestemd verlangen zal ik door de straten wandelen. Ik zal de weg nemen die leidt naar de muur waarop ik jaren geleden een onverwoestbare waarheid las.

Elke keer ik er passeer, sta ik stil en zie ik voor me het beeld van een kind dat op de toppen van haar tenen staat, armen hoog in de lucht. Ze glimlacht en ademt in.

"De stad ademt in wat wij uitademen. Laat het in hemelsnaam liefde zijn." (I. Calvino)

Ik adem uit en vervolg mijn weg. Even geniet ik intens van het gevoel dat dat alles wel eens heel eenvoudig zou kunnen zijn.

Meest gelezen