Eerst langer werken, dan minder aanvullend pensioen? – Kim De Witte

Verzekeringsmaatschappijen lobbyen al jaren voor een drastische verlaging van het minimumrendement op aanvullend pensioen. De regering Michel wilde hun wensen omzetten in wet, tenzij er een akkoord kwam tussen de sociale partners. Met het mes op de keel hebben de vakbonden ingestemd met een halvering van het minimumrendement. Het risico bestaat dat werknemers daardoor één derde minder aanvullend pensioen hebben.
opinie
Opinie

Kim De Witte is docent in de leergang pensioenrecht van de KU Leuven en pensioenspecialist van de PVDA.

Het minimumrendement moet ons aanvullend pensioen beschermen tegen de grillen van de markt. Het werd ingevoerd in 1985 voor de stortingen van werknemers in het aanvullend pensioen. Het werd uitgebreid in 2003 tot de stortingen van werkgevers. Tot en met 2003 was het minimumrendement gelijk aan 4,75 procent per jaar. Na 2003 werd het 3,75 procent voor stortingen van werknemers en 3,25 procent voor stortingen van werkgevers.

Het risico voor de opbrengst van de aanvullende pensioenen mag niet bij de werknemer liggen, zo zegt de toelichting bij de Wet op de aanvullende pensioenen van 2003. Een aanvullend pensioen is immers geen beleggingsproduct. Het is een onderdeel van de sociale bescherming. Met de belofte van een gewaarborgd minimumrendement van 3,25 en 3,75 procent zijn bijna drie miljoen werknemers in het aanvullend pensioenbootje gestapt.

Dat minimumrendement wordt vanaf 2016 vervangen door een variabel rendement, gaande van 1,75 tot 3,75 procent. Zolang de rente laag blijft, zal voor de nieuwe stortingen de minimumgrens van 1,75 procent gelden. Pas als staatsobligaties met een looptijd van tien jaar weer bijna 6 procent opbrengen, komt de bovengrens in zicht.

Effect voor de rechthebbenden

Wat is het effect voor de rechthebbenden? Een voorbeeld kan de kracht van het rendement op lange termijn verduidelijken. Stel een 25-jarige die pas begint te werken en waarvan de werkgever vanaf volgend jaar 50 euro per maand stort in een groepsverzekering (600 euro per jaar). De werknemer zelf zet een identiek bedrag opzij.

Met een minimumrendement van 3,25 procent op de stortingen van de werkgever levert dat na 40 jaar een minimaal pensioenkapitaal op van 42.336 euro. De stortingen van de werknemer, met minimumrendement van 3,75 procent, leveren na 40 jaar minimaal 48.084 euro op. Samen is dat 90.420 euro. Indien het minimumrendement gelijk wordt aan 1,75 procent, dan is het minimaal kapitaal na 40 jaar gelijk aan 58.296 euro. Dat is 32.124 euro of ongeveer één derde minder.

Het voorbeeld maakt de kracht van de interest duidelijk. Maar het wil niet zeggen dat elke werknemer per definitie één derde minder aanvullend pensioen zal hebben. Het minimumrendement zal niet altijd gelijk zijn aan 1,75 procent. Het zal bij tijde ook hoger liggen, indien de rente op staatsobligaties stijgt. Bovendien is het minimumrendement van 3,25 en 3,75 procent ook vandaag niet altijd van toepassing. Dat brengt ons bij de noodzaak tot de verlaging ervan.

Geen andere keuze?

De vraag of het minimumrendement moest verlagen, was voorwerp van veel discussie. De verzekeraars wezen erop dat ze nog amper rendement kunnen halen met beleggingen in obligaties. De werkgevers zijn bang van de bijpassing die zij moeten betalen als de verzekeraars minder dan het minimumrendement uitkeren. De argumenten contra verlaging van het rendement zijn drieledig.

Een verzekeraar verzekert onzekere gebeurtenissen. Dat is eigen aan het vak. Het minimumrendement is welbekend. De verzekeraars vergelijken de 3,25 en 3,75 procent graag met het niveau van de Belgische tienjaarsrente vandaag (zowat 1%). Maar zij zwijgen over het feit dat de Belgische rente de voorbije twintig jaar vaker boven 3,25 procent lag dan eronder. Wat is er gebeurd met de opbrengsten uit het verleden? Waar zijn de aangelegde reserves? Indien een rendement van 3,75 procent op lange termijn niet haalbaar is, dan stelt zich de vraag of private pensioenen via kapitalisatie wel zo voordelig zijn? Zouden we dan toch niet beter de wettelijke pensioenen versterken? Die zijn perfect betaalbaar, indien we de welvaart wat eerlijker verdelen (zie De foute cijfers over uw pensioen).

Ten tweede is het huidige systeem van minimumrendement echt niet zo streng. Er zijn tal van uitzonderingen. Het rendement is enkel van toepassing voor de jaren dat een werknemer in dienst is. Veel mensen blijven vandaag de dag niet meer heel hun leven bij dezelfde werkgever. Bij vertrek van de werknemer valt de rendementsgarantie terug naar 0 procent. Eventuele tekorten in het pensioenplan kunnen zichzelf op die manier oplossen. Want het geld moet er pas liggen op de pensioenleeftijd of als de werknemer zijn geld overdraagt naar zijn nieuwe werkgever (wat heel zelden gebeurt op dit moment). De eerste vijf jaar na indiensttreding moeten de werkgevers bovendien slechts een bescherming tegen inflatie garanderen, geen 3,25 procent per jaar. De verzekeraars mogen tot slot ook 5 procent beheerskosten aanrekenen op elke storting die binnen komt. Dat alles om maar te zeggen dat werknemers in werkelijkheid vaak veel minder krijgen dan 3,25 en 3,75 procent per jaar. Als het minimumrendement nu ook nog eens verlaagd wordt naar 1,75 procent, wat zal de reële opbrengst per jaar dan nog voorstellen?

Ten derde is en blijft het een woordbreuk. De vakbonden en bijna 3 miljoen werknemers zijn in het aanvullend pensioenbootje gestapt onder de belofte van een minimumrendement van 3,25 en 3,75 procent. De uitbreiding van de aanvullende pensioenen werd zo verkocht, meer dan tien jaar geleden. Een discussiepunt was toen de aanvullende of de wettelijke pensioenen versterken? Het minimumrendement nu verlagen, ook al geldt het enkel voor toekomstige stortingen, is geen fair play.

Perverse principes van welvaartshervorming

De Belgische pensioenen voor werknemers zijn laag. Ze behoren tot de laagste van het oude Europa. Een gemiddeld pensioen bij ons bedraagt maar goed de helft van een gemiddeld inkomen. In de ons omringende landen is dat twee derde of vier vijfde. Wie door ziekte, echtscheiding of ontslag geen kans kreeg om een flinke spaarpot opzij te zetten, belandt al gauw in de armoede. In België is bijna één op vijf ouderen arm. Twee keer zoveel als in Frankrijk. Een schandvlek voor het derde rijkste land ter wereld.

Er zijn twee tegengestelde visies om dat probleem vast te pakken. Ofwel versterkt men de wettelijke pensioenen, door een wettelijk pensioenrecht in te voeren voor werknemers zoals in Duitsland of Frankrijk. Ofwel versterkt men de private pensioenen. België heeft voor de laatste optie gekozen, onder minister van Pensioenen Frank Vandenbroucke. De keuze gebeurde onder de leuze van de democratisering van de aanvullende pensioenen: meer rechthebbenden, meer solidariteit, hogere uitkeringen en meer veiligheid.

Die democratisering is een flop. Er zijn meer aangeslotenen. Er gaat meer geld naar verzekeraars en pensioenfondsen. Maar er is minder solidariteit, lagere uitkeringen en minder veiligheid. De aanvullende pensioenen blijven de pensioenen van de ongelijkheid. Bijna de helft van de stortingen voor aanvullend pensioen zijn ten voordele van amper vijf procent van de werknemers. CEO’s, managers, kaderpersoneel steken miljoenen euro’s in hun zakken, met alle sociale en fiscale voordelen van dien. Voor gewone werknemers gaat het doorgaans over peanuts, met stortingen van amper één procent van het loon. Ruimschoots onvoldoende om de lage wettelijke pensioenen bij te passen.

Met de invoering van een variabele minimumrendement zetten we nu ook een stap achteruit op vlak van veiligheid. Robert Goodin, internationaal expert sociaal beleid, plaatst dit onder de ‘perverse principes van welvaartshervorming’. Het variabel minimumrendement verschuift het risico van de belegging richting werknemers. Die verschuiving is pervers, omdat vele werknemers niet in staat zijn om dat risico te dragen. Als de beleggingen tegen vallen, dan zal het aanvullend pensioen minder opbrengen, en mogelijks ontoereikend zijn om de lage wettelijke pensioenen op te trekken. De sociale bescherming op uw oude dag wordt afhankelijk gemaakt van beleggingen op de markt. Dat is geen zekerheid. Het is de sociale onzekerheid organiseren.

Andere keuzes zijn mogelijk en nodig. België is het derde rijkste land ter wereld. De laatste 15 jaar is onze rijkdom nog maar eens met 40 procent gestegen. Zekere en fatsoenlijke pensioenen zijn perfect betaalbaar, als we de rijkdom wat eerlijker verdelen.

VRT NWS wil op vrtnws.be een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat over actuele thema’s. Omdat we het belangrijk vinden om verschillende stemmen en meningen te horen publiceren we regelmatig opinieteksten. Elke auteur schrijft in eigen naam of in die van zijn vereniging. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst. Wilt u graag zelf een opiniestuk publiceren, contacteer dan VRT NWS via moderator@vrt.be.

Meest gelezen