Loonhandicap is nog níét weggewerkt - Pieter Timmermans

Bij haar aantreden stelde deze regering de lovenswaardige doelstelling voorop om de competitiviteit van onze ondernemingen te versterken en op die manier te zorgen voor een sterkere jobcreatie.
opinie
Opinie
Lies Willaert

Pieter Timmermans is afgevaardigd bestuurder van het VBO.

Concreet verbond Michel I er zich in het regeerakkoord toe om “minstens de loonhandicap met de 3 buurlanden die sinds 1996 wordt waargenomen vóór het einde van de legislatuur weg te werken.” Dankzij een doortastend beleid (indexsprong, verlagingen van sociale lasten via de taxshift in 2016, bekrachtiging van het gematigd interprofessioneel loonakkoord) én aantrekkende loonstijgingen in Duitsland, zal de regering hier naar verwachting al eind 2016 in slagen. De minimale doelstelling van deze regering zal dus volgend jaar wellicht al zijn gerealiseerd.

Dit verleidde onze premier tot de volgende uitspraak: ‘De loonhandicap zal weldra niet meer zijn dan een slechte herinnering aan het verleden.’ Was het maar zo! Als de federale regering spreekt over de loonhandicap, heeft ze het eigenlijk over een bijkomende loonkostenhandicap die sinds 1996 is opgebouwd boven op de toen al bestaande omvangrijke handicap van 12,7%. Bij het tot stand komen van de Wet van ‘96 was het immers de bedoeling dat enerzijds via de loonnormwet de handicap niet verder zou oplopen (vandaar ook: de wet tot vrijwaring van het concurrentievermogen) en dat anderzijds via lastenverlagingen de historische handicap van 12,7% zou worden weggewerkt.

In de werkelijkheid is het heel anders gelopen. Tussen 1996 en 2014 is die voorziene vrijwaring niet gelukt en is de historische handicap nog eens met 2,9% toegenomen tot 15,6% ondanks lastenverlagingen (-2%) en correctiemechanismen (-2%). Het is die bijkomende handicap sinds 1996 die de regering nu tegen eind 2016 zal hebben weggewerkt. Maar daarmee is het structurele competitiviteitsprobleem uiteraard niet opgelost. Naar verwachting zal de werkelijke loonkostenhandicap eind 2016 nog steeds 12,5% bedragen.

Handicap blijft

En dit ervaren onze bedrijven elke dag. De Belgische bedrijven in de maakindustrie, maar ook meer en meer in de handel (e-commerce) en de bouw, zullen eind 2016 nog altijd geconfronteerd worden met de realiteit dat een arbeidsuur in ons land gemiddeld 4 à 5 euro per uur méér kost dan in de 3 buurlanden (39,5 euro t.o.v. 35 euro). Men moet dus al een uiterst innovatief en/of kwalitatief hoogstaand nicheproduct hebben mét bijzonder efficiënte productieprocessen (i.e. sterk geautomatiseerd met weinig tewerkstelling) om met die loonkostenhandicap te kunnen meespelen op de wereldmarkt.

En ook potentiële buitenlandse investeerders baseren zich uiteraard op vergelijkingen van werkelijke loonkostenverschillen (niet van relatieve t.o.v. 1996) om te bepalen of een productievestiging al dan niet naar België komt. De “macro-economische” productiviteit mag in België dan wel iets hoger liggen dan in de drie buurlanden, een buitenlandse investeerder die een greenfield-investering plant, gaat ervan uit dat hij in België of een van zijn drie buurlanden een vergelijkbare productiviteit zal halen. Op het vlak van loonkosten per geproduceerde eenheid zal België in de calculus van buitenlandse investeerders eind 2016 dus nog altijd 12,5% duurder blijven dan onze buurlanden. De recente statistieken over buitenlandse investeringen geven trouwens aan dat België de voorbije jaren minder productievestigingen heeft aangetrokken en meer commerciële, logistieke of administratieve kantoren die minder jobs creëren.

We zijn er echter van overtuigd dat hier met de juiste maatregelen verandering in kan worden gebracht. En dit zal iedereen en vooral de jobcreatie in ons land ten goede komen. Een substantiële verlaging van de lasten op arbeid heeft een immers rechtstreeks positief effect op de tewerkstelling.

De besliste taxshift zal daar ook in de komende jaren nog verder toe bijdragen en ervoor zorgen dat de werkelijke loonkostenhandicap t.o.v. de drie buurlanden verder afneemt richting 10%, op voorwaarde dat onze loonstijgingen voor het overige gelijke tred houden met de buurlanden. De taxshift zal op die wijze ons economisch klimaat verbeteren, de jobcreatie aanzwengelen en koopkracht creëren. Meer jobs zijn immers de beste garantie op meer koopkracht en een sterke sociale zekerheid. Laten we dus voortaan de term 'taxshift' wat minder gebruiken, en wat meer toespitsen op de term 'joblift'.

Structureel herstel

Om daartoe te komen mag deze regering echter zeker niet op haar lauweren gaan rusten.

Deze regering moet blijven inzetten op de versterking van het concurrentievermogen van onze ondernemingen. Meer nog. De hervorming van de wet van 1996 waarmee we ons verhaal hierboven startten, is in dit kader meer dan nodig. Daarom pleit het VBO voor een wet op het structureel herstel van het concurrentievermogen.

Als de komende jaren de aangekondigde lastenverlagingen door de vakbonden opgeëist worden om loonsverhogingen mee te financieren, dan staan we geen stap verder. Integendeel, dan doen we zoals in de processie van Echternach: 2 stappen vooruit en 1 achteruit. Of anders gezegd, de zopas besliste taxshift en de bijsturing van de competitiviteitswet van 1996 zijn in feite twee zijden van één en dezelfde medaille. Enkel zo kan er in de komende jaren werk worden gemaakt van het verder terugdringen van de resterende loonhandicap ten opzichte van de buurlanden. En in fine betekent dit een win-winsituatie voor iedereen: bedrijven kunnen meer investeren, er is meer tewerkstelling in de private sector en werknemers zullen meer koopkracht genieten.

VRT NWS wil op vrtnws.be een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat over actuele thema’s. Omdat we het belangrijk vinden om verschillende stemmen en meningen te horen publiceren we regelmatig opinieteksten. Elke auteur schrijft in eigen naam of in die van zijn vereniging. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst. Wilt u graag zelf een opiniestuk publiceren, contacteer dan VRT NWS via moderator@vrt.be.

Meest gelezen