7 - Het recht op werken bestaat niet – Jan Buelens

Met het oog op de algemene staking van maandag sparen politici en werkgevers(federaties) de straffe uitspraken niet. De minister van Binnenlandse Zaken zal “uur per uur opvolgen of de staking wel proportioneel is en desnoods de politie laten tussenkomen”. De MR-fractieleider in de Kamer legt de laatste hand aan een wetsvoorstel dat het “recht op werken” evenveel waarde zou geven als het stakingsrecht. Werkgeversfederaties menen dat de limieten van het stakingsrecht bereikt zijn en individuele werkgevers maken de borst nat om en masse naar de rechtbank te trekken. De grens van de wettelijkheid wordt bewust opgezocht of zelfs overschreden.
opinie
Opinie

Dat werkgevers niet gediend zijn met stakingsacties en zich daarover laten horen is een terugkerend fenomeen. Dat de regering de werkgevers hierin steunt is echter een extra kwalitatieve stap, die de fundamentele rechten ernstig in het gedrang brengt. Zonder verpinken worden democratische basisprincipes op de helling gezet.

Inhoudelijke inmenging in het stakingsrecht uit den boze

Een eerste basisprincipe is de principiële afwezigheid van inmenging door de werkgever en de overheid in de uitoefening van fundamentele rechten. Het komt niet aan hen toe om te bepalen welke inhoudelijke boodschap personen die hun rechten uitoefenen - in dit geval de stakers -willen of mogen brengen. Een zogenaamde proportionaliteitstoets is uit den boze.

Naar internationaalrechtelijke maatstaven bestaat hierover geen enkele discussie Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. In een stakingszaak vond een grote verzekeringsmaatschappij de staking disproportioneel en dus onwettelijk omdat ze slechts betrekking had op 400 van de 3.000 werknemers (de bedienden gingen er niet mee akkoord dat ze plots in Brussel in plaats van Antwerpen moesten gaan werken). De rechter volgde deze redenering niet. Wanneer men de beoordeling van de inhoud van de staking overlaat aan de werkgever, zal elke staking om één of andere reden disproportioneel zijn.

De overheid mag zich evenmin mengen. Dit is zeker zo wanneer deze overheid dan ook nog partij is in het geding, hetgeen het geval is met de algemene staking van maandag. Doet men dit toch, wordt men teruggefloten door de rechterlijke macht.

De minister van Binnenlandse Zaken heeft dus geen enkele rechtsgrond noch bevoegdheid om te gaan controleren of het stakingsrecht wel in verhouding staat tot het “recht op werken”. Enkel de rechter kan zich uitspreken over een verhouding tussen twee rechten. Het is echter onaanvaardbaar dat een minister onder het mom van openbare ordehandhaving opdracht geeft aan de politie om toe te zien op de naleving van dit recht. Dat neigt naar een politiestaat.

Is het omdat men nul op het rekest krijgt van de rechterlijke macht, dat de uitvoerende macht nu dan maar het laken naar zich toe trekt en, niet gehinderd door welke regel dan ook, zelf rechter en partij gaat spelen? Scheiding der machten, een verzinsel van de Franse revolutie?

“Het recht op werken”: een vlag met een dubbele lading…

Een tweede basisprincipe is dat men natuurlijk zelf geen fundamentele rechten kan uitvinden. Het recht op werken tijdens een staking is niet hetzelfde als het recht op arbeid.

Het spreekt voor zich dat het recht op arbeid bescherming verdient, en zelfs veel meer dan vandaag de dag. Dit recht is immers als enige in de Grondwet opgenomen, maar wordt dagelijks met de voeten getreden. In die zin bestaat er geen enkele tegenstelling tussen het recht op staken en het recht op arbeid. Het stakingsrecht wordt zelfs vaak gebruikt om het recht op arbeid te garanderen, bijvoorbeeld zoals toen AB InBev in 2011 zijn plannen moest opbergen om 300 jobs te schrappen. Het is veelzeggend dat de regering en werkgevers nooit spreken over dit recht op arbeid.

Voor hen gaat het om ook een heel ander recht, namelijk het recht om te kunnen werken tijdens een staking. Dit recht bestaat eenvoudigweg niet. In geen enkel bindend internationaal verdrag noch in onze Grondwet wordt het opgenomen. Dat het recht op werken tijdens een staking niet bestaat, blijkt al meteen uit het feit dat het VBO een wet vraagt die dit recht verankert, en de MR een voorstel in die zin zal indienen.

… en historische wortels

Dat het recht op werken tijdens een staking terecht moeilijk ligt bij de stakende werknemers en de vakbonden, heeft in essentie te maken met twee factoren.

Ten eerste oefenen werkgevers rechtsreeks of onrechtstreeks een grote druk uit op werknemers om niet te staken (brieven die aanmanen om te gaan werken, voorstellen tot mogelijkheid om te blijven slapen op de werkvloer zodoende dat de piketten geen probleem vormen, etc…). Dit is een realiteit die te vaak onderbelicht blijft, want op die manier wordt het stakingsrecht compleet uitgehold. Een blokkade van een industriezone dient er dan ook voor dat iedereen die niet wil gaan werken, ook niet moet gaan werken. Uiteraard zijn er ook “echte werkwilligen”, maar hoe peilt men deze vrijwilligheid? In een arbeidsrelatie is men economisch en juridisch afhankelijk van de werkgever, zodat van echte vrijwilligheid geen sprake kan zijn. Zo doken er bij een staking tegen een herstructurering van een grote warenhuisketen massa’s werkwilligen op. Naderhand bleek dat de directie hun tijdelijk contract niet zou verlengen als deze “werkwilligen” zouden deelnemen aan de staking…

Bovendien heeft de weerstand tegen het recht op werken tijdens een staking te maken met het ontstaan van het stakingsrecht.

In de 19e eeuw bestond er geen stakingsrecht. Waar werk was, werd echter gestaakt, aangezien dit het enige middel was om rechten af te dwingen. Welnu, stakingen werden niet alleen gebroken met bruut geweld maar ook met het inzetten van stakingsbrekers allerhande. Toen het stakingsrecht werd erkend na de Tweede Wereldoorlog, verbood men eveneens het inzetten van stakingsbrekers door werkgevers. Vandaag flirten sommige werkgevers met dit verbod door het inzetten van uitzendkrachten. Wie nu wil gaan werken, wil misschien de staking niet breken, maar doet dat objectief gezien wel. Werknemers zijn de zwakke economische partij. Staken heeft als doel om economische schade te veroorzaken, zodat de machtsbalans tussen werknemers en werkgevers of de overheid in beweging wordt gebracht en er ruimte komt voor overleg. Als het recht op werken tijdens een staking tegen elke prijs moet worden gegarandeerd en de staking dus van haar effectiviteit wordt beroofd, is er in de feiten geen stakingsrecht meer. Gaat de activiteit van de onderneming gewoon door, is de staking immers totaal onschadelijk en zal de werkgever zelfs gaarne mee een kaartje komen leggen aan de stakingspost of een worstje prikken op de aangevoerde barbecue. In deze context spreken van proportionaliteit tussen het stakingsrecht en het recht op werken en ze op gelijke hoogte plaatsen, zoals Jambon en met hem de MR doet, komt dus in essentie neer op een stakingsverbod.

Voorstellen die het recht op werken tijdens een staking willen erkennen roepen immers herinneringen op aan artikel 310 van het Strafwetboek. Dat artikel werd in 1921 afgeschaft. Volgens de Grondwet van 1830 mocht men zich verenigen, maar tegelijkertijd waren verenigingen van werknemers “die zich in de buurt van fabrieken ophouden en de vrijheid van arbeid aantasten” verboden volgens de strafwet. Werknemers vlogen in de gevangenis voor het uitoefenen van hun fundamentele rechten. Voor de afschaffing van artikel 310 zijn doden gevallen. Een land dat ‘14-‘18 herdenkt, kan daar beter ook even bij stilstaan.


(Jan Buelens is advocaat bij Progress Lawyers Network)

VRT NWS wil op vrtnws.be een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat over actuele thema’s. Omdat we het belangrijk vinden om verschillende stemmen en meningen te horen publiceren we regelmatig opinieteksten. Elke auteur schrijft in eigen naam of in die van zijn vereniging. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst. Wilt u graag zelf een opiniestuk publiceren, contacteer dan VRT NWS via moderator@vrt.be.

Meest gelezen