Onze pensioenen zijn wél betaalbaar - Gilbert De Swert

Raadsel: ‘de pensioenen zijn laag’ en ook nog ‘onbetaalbaar’. Hoezo? Ofwel is het eerste onjuist, ofwel het tweede onwaar, ofwel zijn ze allebei onzin.
opinie
Opinie

Eerst wat cijfers

Volgens het laatste verslag van de Vergrijzingscommissie (juli 2013) komen de pensioenen in 2030 3,3% van het bruto binnenlands product (bbp) hoger uit dan in 2012, en in 2060 4,5% bbp hoger. De werknemerspensioenen gaan van 5,6% (2012) naar 8,3% bbp (2060), de zelfstandigenpensioenen van 0,8 naar 1,1% en de overheidspensioenen van 3,9 naar 5,2%.

Die stijging vindt wel plaats binnen het geheel van de sociale uitgaven. Die zouden klimmen van 25,8% bbp in 2012 tot 29,1% bbp in 2030 en 31,2% bbp in 2060: +4,5%bbp voor pensioenen, +2,6%bbp voor gezondheidsuitgaven, maar -1,7%bbp voor invaliditeit, werkloosheid en brugpensioen, kinderbijslag, gehandicapten en leefloon.

3,3% van het bbp meer in 2030, 5,4% bbp meer in 2060. In euro’s van vandaag: +13 miljard in 2030, +20,25 miljard in 2060. Gemiddeld 0,185% bbp per jaar tot 2030. En gemiddeld 0,1425%bbp elk jaar tot 2060. In euro’s van vandaag: 700 miljoen extra per jaar tot 2030, en 425 miljoen meer elk jaar tot 2060. Voor de enen ondoenlijk veel, voor anderen heel wel haalbaar. Hoe bijvoorbeeld?

Pensée unique

Grijze financiering wordt doorgaans gezocht langs drie hoofdlijnen: budgettaire voorfinanciering; hervorming sociale zekerheid; meer werkgelegenheid. Anders gezegd: meer financiering (bijv. hogere bijdragen en/of belastingen); minder pensioen ( bijv. andere pensioenberekening); minder gepensioneerden (bijv. hogere pensioenleeftijd).

Velen houden het vandaag enkel bij de derde optie. Meer financiering zou stuiten op reeds hoge bijdragen/belastingen op arbeid. Nog lager pensioen is niet wenselijk. Dus blijft enkel minder gepensioneerden: langer doorwerken, later pensioen.

Maar zoveel pensée unique is helemaal geen grijze wet van Meden en Perzen. Eind jaren 90 was er een ruime politieke consensus over de ‘grijze’ strategie. Een jaarlijks begrotingsevenwicht (minimalistische versie) of -overschot (wenselijke versie) moest een serieuze prefinanciering van de budgettaire vergrijzingskost mogelijk maken. Die kost werd aannemelijk of draaglijk bevonden, want het ging om de sociale zekerheid, met andere woorden om het Belgisch sociaal model.

Zilverfonds

Die strategie kreeg gestalte in een Zilverfonds, dat vanaf 2015 de pensioenen zou betalen van de tijdelijke grijze golf babyboomers. (De structurele uitgavenstijging, ingevolge de levensverwachting, zou vervolgens voorbereid worden met begrotingsoverschotten.) Rekenwerk van het Planbureau leerde dat, bij een rente van gemiddeld 4% over de periode 2000-2015, de federale staat op zijn schuld liefst 5,2% bbp aan rentelast zou besparen – alvast meer dan de verwachte budgettaire vergrijzingskost in 2030. Vergrijzing leek nog lang ‘pijnloos’ betaald te kunnen worden.

Belangrijkste voorwaarde voor zo’n weldadig scenario van omgekeerde rentesneeuwbal: de honingpot mocht niet leeg gegeten worden. De regeringen Verhofstadt I en II (1999-2007) konden echter niet aan de verleiding weerstaan: grote belastingvermindering (4,2 miljard euro), ‘lastenverlagingen’ voor ondernemingen (3,1 miljard) en meer gezondheidsuitgaven (4,5% groeinorm).

Het Zilverfonds ontving geen begrotings- of sociale zekerheidsoverschotten, enkel eenmalige niet-fiscale ontvangsten. De daling van de rentelast op de overheidsschuld werd aangewend voor structurele ontvangstendaling annex uitgavenstijging. De afgesproken strategie van voorfinanciering werd niet gevolgd.

Daarna haalde de financiële crisis alle strategieën overhoop. België moet nu van Europa een structureel begrotingsevenwicht moeten in 2015 en een structureel overschot van 0,75% bbp in 2016.

Zilverfonds bis

De Nationale Bank heeft daarop een ‘vergrijzingsoefening’ gemaakt (jaarverslag, februari 2014). Het structureel begrotingsoverschot van 0,75% bbp wordt aangehouden tot 2020 en evolueert daarna naar 1% bbp tekort in 2050. De rente op de overheidsschuld stijgt naar 3,75% in 2025 en daarna.

De economische hypothesen van de Vergrijzingscommissie worden meegenomen: gemiddeld 1,3% arbeidsproductiviteitsstijging en 0,2% meer werkgelegenheid geeft 1,5% jaargroei. Zo zou 3,6% bbp budgettaire marge ontstaan, voldoende om de grijze meeruitgaven voor driekwart vooruit te financieren. Het andere kwart zou moeten komen van uitgavencontrole.

Maar de vroegere politieke consensus lijkt intussen verdampt. Die is al nooit onderschreven door Gewesten en Gemeenschappen en werd ook bemoeilijkt door scheve geldstromen. Zig: sinds de vijfde staatshervorming moest federaal steeds meer geld doorsturen naar de deelstaten, terwijl het wel bijna alle (93%) vergrijzingsuitgaven moest dragen. Zag: de zesde staatshervorming bedenkt Gewesten en Gemeenschappen met nieuwe bevoegdheden (ook over onderdelen van de sociale zekerheid: kinderbijslag, ouderenzorg), maar geeft ze niet de volle financiële middelen ervoor mee.

Die nieuwe financieringswet zou én de verdere gezondmaking van de overheidsfinanciën én de financiering van de sociale zekerheid moeten faciliteren. Maar de inkt van de nieuwe regeling is nog niet eens droog, of bijna alle politieke partijen en belangengroepen hebben al dwingende andere verlanglijstjes gedeponeerd: zoveel miljarden minder lasten en belastingen, zoveel minder overheids- en sociale uitgaven.

Een nieuwe ‘Zilverfondsstory’ lijkt in de maak: opnieuw moeten de overheidsfinanciën op orde en vergrijzingsreserves aangelegd, en opnieuw worden de inspanningen al meteen ingepikt voor belasting- en lastenverlagingen. Vergrijzing – grote verovering van langer en gezonder leven – verdient het niet speelbal te worden van dergelijk politiek-electoraal opbod.

Daarom dit voorstel: vanaf 2015 wordt elk jaar een extra vergrijzingsbedrag vooraf vastgelegd. Laten we zeggen 0,175% van het verwachte bbp. Ongeveer de verwachte jaarlijkse stijging tot 2030.

De eerstkomende jaren, wanneer het begrotingstekort nog moet af- en het overschot opgebouwd worden, kunnen daartoe de gelden in Zilverfonds en Toekomstfonds (ziekteverzekering) ingezet worden.

Daarna vergt deze strategie dat een gedeelte van de reële bbp-groei gereserveerd wordt voor de financiering van het vergrijzingssurplus. De sociale uitgaven zullen immers ietwat sneller stijgen dan het bbp – in procenten, niet in centen. Louter ter illustratie: een bbp van 400 (miljard) zou, bij 1,5% reële groei, 406 miljard worden – of 6 miljard meer. Een sociale zekerheid van 100 (miljard) zou, bij 1,675% reële groei (1,5 + 0,175), 101,675 miljard vergen – of 1,675 miljard extra.

Het aantal gepensioneerden zal geleidelijk toenemen in een land waarin de rijkdom ook geleidelijk zal toenemen. Neemt de rijkdom toe, dan kan een deel daarvan (ongeveer een achtste) aangewend worden voor vergrijzing in het algemeen en pensioen in het bijzonder. Die v-uitgaven zullen in de komende 50 jaar net zo normaal groeien als bijvoorbeeld andere v-uitgaven: vrijetijdsuitgaven. Waarom zouden we wel meer aan vakanties uitgeven en niet ook aan langer en gezonder leven? Waarom zouden actieven en jongeren dat niet willen? Ook zij zullen dan straks dezelfde pensioenrechten tijdens een nog langer leven kunnen genieten.
 

(Gilbert De Swert was directeur van de studiedienst van het ACV en specialist sociale zekerheid.)
 

VRT NWS wil op vrtnws.be een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat over actuele thema’s. Omdat we het belangrijk vinden om verschillende stemmen en meningen te horen publiceren we regelmatig opinieteksten. Elke auteur schrijft in eigen naam of in die van zijn vereniging. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst. Wilt u graag zelf een opiniestuk publiceren, contacteer dan VRT NWS via moderator@vrt.be.

Meest gelezen