De parabel van de dorpelingen - Ismail Eddegdag

17 februari 1964. Ik word samen met een paar vrienden uit mijn dorpje uitgenodigd om les te gaan volgen op een school in een stad aan de andere kant van het meer. De resultaten voor Lichamelijke Opvoeding (LO) in de naburige steden zijn iets beter en wij, dorpelingen, staan bekend als goede sporters die geen banale vragen stellen. Wij zijn de oplossing voor het probleem. We worden op onze eerste dag door de directieleden met open armen ontvangen.

De eerste maanden waren erg hard. We werden tenslotte in het midden van het schooljaar naar hier gehaald en we konden niet echt volgen, want alles werd ons anders aangeleerd op onze vorige school. Bovendien verstonden we weinig van wat de meester ons uitlegde. Enkel een meer scheidde ons van elkaar, maar toch spraken wij een andere taal. We waren wel de beste in L.O want wij waren fysiek erg sterk en werden niet zo snel moe.

Altijd zes op tien

De meester gaf ons altijd een zes op tien omdat we niet klaagden met dat lage cijfer. Het beïnvloedde ons niet, integendeel. We zouden zelfs beter ons best gaan doen om een beter cijfer te halen. De stedelingen daarentegen vroegen steeds voor een zeven of een acht. Vaak bleven ze thuis als de leerkracht hun cijfer niet veranderde. Ze kwamen uiteindelijk weer terug als de leerkracht hen een half puntje extra gaf. Wij waren vooral blij dat we niet gebuisd waren. Bovendien waren de mensen al bij al erg lief en hielpen ze ons als het moest. Wij kwamen ze immers ook helpen.

In september had ik een nieuwe vriend in mijn klas. Dit keer iemand uit een naburig dorp. Mijn school had Fatih en zijn vrienden ergens in juli ook uitgenodigd om te komen helpen. De jaren gingen voorbij en we bleven de stedelingen helpen. Wat ik erg positief vond is dat er meer en meer dorpelingen werden gehaald. Mijn familie mocht zelfs komen! Om ons nog een beetje thuis te voelen begonnen we in de buurt van andere dorpelingen te wonen. We hadden het hier al moeilijk genoeg.

Studenten riepen vaak “vuile boer” in de gangen. Ik wist niet eens wat die woorden betekenden, maar ik voelde wel dat ze me alvast geen goedendag wensten. We zaten nu in het middelbaar en de leerkracht Nederlands - de taal die ze in deze stad spraken - werd boos omdat onze zinsconstructies nog steeds niet klopten. De leerkracht godsdienst wou dat we stopten met een standpunt in te nemen dat helemaal anders was dan die van de stedelingen en de leerkracht cultuurwetenschappen vond dan weer dat we de theorie niet grondig genoeg studeerden. Wisten wij veel dat die vakken zo belangrijk waren. Wij waren gekomen om te sporten en dat deden we ook. Mijn punten waren hier trouwens veel beter dan op mijn vorige school en sommige scholen in mijn dorp hádden zelfs geen L.O.

Nu zit mijn zoon op school

Na mijn laatste jaar op de middelbare school bedankte mijn school me voor mijn bijdrage. Na enkele jaren had ik zelf ook een gezinnetje opgebouwd en ging mijn zoon ook naar school. Mijn zoon zat in de klas met Fatihs zoon. Ik was erg opgelucht dat mijn zoon, in tegenstelling tot mij, wel kon volgen. Hij was misschien niet de beste in L.O, maar deed het verrassend goed op andere vakken. Op de middelbare school was hij erg goed in cultuurwetenschappen, Fatihs zoon was goed in godsdienst en hun vriend Ricardo was goed in Nederlands. Hun ouders hadden dezelfde ambities gehad, maar zij waren anders. Ze hadden elk hun eigen interesses.

Ik was trots op m'n zoon. Hij deed het beter dan mij op school en ook beter dan bijvoorbeeld de zoon van iemand die vroeger in mijn dorp woonde. Die jongen zat op de school van mijn zoon, maar was allesbehalve een goede student. Er werd hier en daar gefluisterd dat hij ook al een strafblad had. Na zijn diploma gelijktijdig te hebben gehaald met de 96 kinderen van mijn voormalige “uitgenodigde” klasgenoten die in onze buurt woonden, kon mijn zoon erg moeilijk een job vinden. De slechte student had namelijk, samen met twee vrienden, een paar winkeldiefstallen gepleegd waardoor de hele stad zich anders begon te gedragen.

De krantenkoppen werden met de dag groter en groter en het werd ook enorm belangrijk dat het om dorpelingen ging. We werden plots allemaal, al dan niet subtiel, ontweken. Mensen staken de straat over als mijn zoon in een groepje aan kwam gestapt, mensen vermeden oogcontact en de werkgevers verkozen stedelingen boven de jongeren uit mijn buurt. “Vertrouwen komt te voet en gaat te paard”, had ik een rasechte stedeling in een tv-reportage over dit onderwerp horen zeggen. Ik heb nog steeds geen flauw idee wat dit betekent, maar hij wist vast waar hij over sprak.

De rotte appels in de mand

Mijn zoon en zijn vrienden zijn uiteindelijk niet bij de pakken blijven zitten en hebben toch nog een goede job kunnen vinden. Vaak moesten ze er wel (te) veel moeite voor doen of was het een beroep dat ze samen met stedelingen met een lager diploma uitoefende. Mijn zoon heeft ondertussen ook kinderen. Terwijl ik nog steeds een dorpeling ben, evolueren mijn kleinkinderen stilletjes aan naar iets dat men tegenwoordig “een stedeling met landelijke roots” noemt.

Want stedelingen zijn ze nog niet. Stedelingen spreken thuis geen boerentaaltje en geloven in een andere God dan die van ons - één waar ze stiekem niet eens in geloven. Riyad en Samir, mijn kleinkinderen, zijn elk op hun eigen manier ingeburgerd, maar ze nemen elk een ander standpunt in over wat het probleem is. Riyad vindt dat het de rotte appels zijn die het voor al de rest moeilijk maken. Ik weet niet zeker of Samir het daar compleet niet mee eens is, maar hij vindt dat de rol van de stedelingen niet onderschat mag worden.

Ik ben niet zo slim en ken niet zo veel van politiek, maar ik geloof sterk dat de rotte appels niet het enige probleem zijn. Ja, door die rotte appels moeten we keer op keer verantwoording afleggen en uitleggen dat zij het verpesten voor al de rest. En ja, de jeugd wordt regelmatig geassocieerd met die rotte appels. Maar een ander probleem is echter dat meer en meer stedelingen deels door de media, denken dat de hele mand gevuld is met rotte appels. Nog frustrerender is het feit dat mijn buurtbewoners nu allemaal geboren worden als rotte appels en een rotte appel blijven tot ze bewijzen dat ze er zoete zijn. Liefst door goed te voetballen en veel te scoren tegen andere steden.

Mijn kleinkinderen weten wel wat racisme is

Ik heb altijd racistische reacties genegeerd en heb mijn zoon aanbevolen om hetzelfde te doen, maar deze generatie is anders. Mijn kleinkinderen weten namelijk wel wat een vuile boer is. Deze maand ga ik na een lange tijd nog eens afspreken met Fatih. Het is dit jaar exact 50 jaar geleden dat de stedelingen ons hebben uitgenodigd en dat moet herdacht worden. De vraag is echter of dit feestelijk herdacht moet worden of met een minuut stilte. Ik weet namelijk niet of we het probleem hebben opgelost of verantwoordelijk zijn voor een school die op stelten staat.

(Ismail Eddegdag is student/ reporter bij StampMedia, "een agentschap dat een stem geeft aan alle jongeren in de media".)

Meest gelezen