Brieven naar de hemel - Maja Wolny

Wanneer je voor langere tijd in het buitenland woont, begin je jouw doden te missen. Naar de levenden kan je een mail sturen, je kan hun recentste foto`s op Facebook opzoeken of hun door herinneringen vervormde stem via de telefoon horen. Maar de doden moet je fysiek gaan bezoeken. Je moet door de kerkhofpoort stappen, naast hun graf gaan zitten en even nadenken.

Maja Wolny is een Pools-Belgische auteur en journaliste die sinds 2002 in België verblijft.

Klaproos en beton

Op meer dan vijftienhonderd kilometer van mijn doden woon ik nu en dat is ver. Maar ik heb andere graven vlakbij. Ik leef in de Westhoek, een grote begraafplaats van Europa. Ik woon zo dicht bij Flanders Fields en de ontelbare doden, naamloze helden dat ik door hun slechte dromen soms niet kan slapen.

In het West-Vlaamse Houthulst, een dorp dat tijdens de Eerste Wereldoorlog volledig werd verwoest en waar zich nu de ontmijningsbasis van het Belgische leger bevindt, komt er binnenkort een permanente herinneringsplek voor de slachtoffers van zelfdoding. Een tijd geleden heeft een anonieme groep mensen een pop-up begraafplaats in het natuurgebied De Blankaart gecreëerd. Ze plantten eenvoudige betonnen blokken met de namen van de doden en de datum wanneer ze uit het leven zijn gestapt.

Deze symbolen van herinnering tussen de klaprozen en andere wilde bloemen hebben op velen indruk gemaakt; de tijdelijkheid werd geconfronteerd met het idee van eeuwige rust. Dit initiatief heeft een gevoelige snaar geraakt. West-Vlaanderen is immers de provincie met de hoogste zelfmoordcijfers.

En zo is de beslissing genomen om in Houthulst, precies op die herdenkingsplek, een monument op te richten voor mensen die zelfmoord hebben gepleegd. Zelf ben ik echt onder de indruk van de beschrijving hoe het monument er zou uit zien: een lage constructie met honderden postvakjes waar men brieven naar de doden kan posten. En die gaan dan rechtstreeks naar de aarde. Of naar de hemel.

Zwarte kleren

In mijn tweede land, Polen, heerst een cultus van de dood, maar zelfmoord blijft er taboe. Tijdens begrafenissen worden de doden nog steeds in open kisten aan de levenden getoond. De gewoonte van zaloba, het dragen van zwarte kleren gedurende vele maanden na de dood van een familielid, is levendig. Tijdens de begrafenissen wordt iedereen getuige van het zeer fysieke pulvis es et in pulverem reverteris: de doodskist daalt in de diepte. Er wordt aarde en beton op gegooid. De ceremonie verloopt in stilte en sereniteit. Iedereen kent zijn plaats en weet hoe hij/zij zich moet gedragen. De onzekerheid is veel groter als het niet over een "natuurlijke dood” gaat.

Wanneer je in een zoekmachine op Internet de Poolse woorden voor "begrafenis” en "zelfmoord” intoetst, kan je lezen dat er onduidelijkheid heerst over de vraag of iemand die zelfmoord heeft gepleegd een “gewone begrafenis met een priester” kan krijgen. Er woeden ook felle discussies tot welke soort zonde een zelfmoord behoort. De meningen zijn verdeeld: ofwel is dat een "hoofdzonde” ofwel - nomen est omen - een "doodzonde”. En hoewel de katholieke kerk al lang haar officiële mening over zelfdoding heeft gemilderd en in het Canonieke Recht heeft aangepast, is de houding van veel Poolse gelovigen nog steeds traditioneel en vaak harteloos.

Bloemen en kransen

De schrijver Milan Kundera heeft ooit gezegd dat een van de verschillen tussen Oost- en West- Europa ligt in de omgang met de doden. Oost-Europeanen zouden meer aanwezigheid van de doden in hun dagelijkse leven ervaren. In Polen bestaat er een indrukwekkende industrie van kerkhofartikelen: kaarsen, bloemen, lampionnen, poetsproducten voor grafstenen en versieringen in alle kleuren van de regenboog.

In de supermarkten heerst in november een soort dodenfestival. Met aparte etalages, promoties van 2+1, lanceringen van nieuwe modellen van kaarsenhouders en op het einde van de maand, bij de uitverkoop van wat rest, wordt aan elke levende consument minstens één speciale kaars verkocht. Ik ben niet zeker of dit rijke aanbod onze bijzondere houding ten opzichte van de overledenen onderstreept, of zelfs een buitengewoon respect voor het verleden aan zou tonen.

Misschien is het zo dat we enkel van onze eigen doden houden? En enkel van diegenen die op een “deftige” manier deze wereld hebben verlaten?

Vreemde doden

In Polen, land op het kruispunt van Oost en West, waar in de 20ste eeuw twee totalitaire systemen, het fascisme en het communisme, enorme aantallen levens hebben gekost, werden veel van de graven van de "vreemden” vernietigd. Nog steeds worden op zeer toevallige plekken matseva’s gevonden. Op het Joodse kerkhof in mijn geboortestad Kielce hebben de communisten eerst een modelbouwclub en daarna een opslagplaats voor steenkool ingericht.

Het mooie, groene park van de noordelijke stad Koszalin bevindt zich precies op het kerkhof van het vooroorlogse kerkhof van wat toen nog het Duitse Köslin heette. De wandelaars van vandaag die op de groene padjes joggen of hun hond uitlaten, doen dat op de grond waar decennia lang mensen werden begraven.

Als ik over Polen in november nadenk, dan zie ik vooral een land waar de grens tussen leven en dood heel dun, bijna doorzichtig is. Het wordt vroeg donker en de straatverlichting verdrinkt in de avondlijke mist. Deze maand brengt dagen van ijskoude, heldere ochtendlucht en de geur van kaarsen. In november worden de graven grondig gepoetst, hoewel de doden geen dankjewel kunnen zeggen. Maar misschien moeten de levenden dat doen. Door een brief te schrijven. Naar een dode die niet van “hen” is, maar ook naar een “vreemde”. En die dan verzenden diep naar de aarde. Of naar de hemel.

Meest gelezen