Spuiten en slikken - Celia Ledoux

Waarin columniste Celia Ledoux een brief schrijft naar Femke Vandendriessche, de wielrenster die vorig weekend in opspraak kwam omdat haar koersfiets een motortje zou hebben.

Celia Ledoux is auteur en columniste.

Dag Femke,

Er zijn lichaamsexperts over je interview gegaan. Dat je oprecht leek, zegden ze. Sportsters, coaches, sportjournalisten hebben gepraat over je vaders rol. De papa moest het weten. Kindermisbruik werd het genoemd. Ze is wel volwassen hé, zei de journalist.

Ja, voor de wet.

Het enige wat ik zag in dat interview, was hoe jong je was. Dat rood neusje en die gezwollen wangen. Ik kon me alleen maar herinneren welke fouten ik maakte op jouw leeftijd. Wat je vergeven wordt, haal je het snelste in - want jezelf vergeef je moeilijk met negentien. Toch zo’n go-gettertje als jij. Het schijnt dat helikoptervisie zich in de hersenen pas goed begint te ontwikkelen rond achttien jaar. Compleet onwetenschappelijk kan je vermoeden dat jezelf relativeren rond de dertig begint. De commentaren moeten je paniek nog hebben gevoed. Compleet over de rooie was je, over wat tot nu toe je ding in het leven was.

Of moest het zijn van papa, daar zijn de commentatoren het nog niet over eens. Wil jij zelf wel rijden, vragen sommigen zich af. Zoveel meisjes worden door papa de fiets op gekwakt. Net zoals de meisjes en jongens die door papa of mama de rechtenstudies in worden geduwd, blijven ze dan maar zitten. Huil je om jouw passie, of om wie je hebt teleurgesteld?

Ten overvloede, de onnozele grappen: ’t Is weer een vrouw aan het stuur. Alsof koersende vrouwen en meisjes het niet moeilijk genoeg hadden. Krijg jij meer bagger over je heen omdat je sport minder gevestigd is?

Gedeeltelijk is ’t je lot als sportvrouw en -man: er wordt over je gepraat. Middenin de actie zal je dat worst wezen. Het spaart jou woorden uit. Dat is toch prachtig aan renners: ze maken geen praatjes. Zelfs de moeite wordt geminimaliseerd. Wat is het verschil tussen een voetballer en een wielrenner? De voetballer doet alsof hij geblesseerd is, de renner alsof hij ok is. Op de onvermijdelijke vraag: “hoe komt het dat de ander won?” : zo’n blik die beleefd laat merken hoe stom de vraag is en een kort “die was sterker, hein”.

Stel die vraag aan een politicus en hij legt een half uur uit. Laat ze maar praten over je, dan hoef je het zelf niet te doen. Alleen buiten de sport wordt het lastig dat ze blijven praten. Zoals nu.
Buiten alle commentatoren praten ook de zwaargewichten die ertoe doen. Er wordt bijna evenveel op je gespuwd als op Lars van der Haar tijdens zijn demarrage. Onze relatie is voorbij, zegt de bondscoach kortaf. Omdat je de eerste bent? Levenslang schorsen, pleit Merckx.

’t Is een zware veroordeling voor een meisje van negentien. En nochtans: ze weten toch hoe dat gaat?

Puur toevallig las ik op de dag dat jouw nieuws insloeg als een bom, “Van Santander tot Santander” uit. De memoires van ex-renner Peter Winnen. Hij vertelt ook over verwijten van Merckx. Merckx, uit de generatie waarin soigneurs nog zware druk op hun renners zetten. De dopinglijst was immers zo oncontroleerbaar. Pakken kon. Had hij het altijd makkelijk om nee te zeggen?

Winnen is zo’n zeldzame coureur mét praatjes. Hij kwekt in zijn boek in het rond, maar wat het prachtig en heerlijk om te lezen maakt, zijn de kleine bijzinnen. Enerzijds die over het afzien. Zelden zie je het plezier van lijden op de fiets zo treffend beschreven. Maar anderzijds zijn er die over het soigneren. De soigneur als vaderfiguur waaraan de uitgeputte renner zich overlevert. De druk voelt Winnen niet bij papa, maar bij die professionele omgeving. Verzorger na ploegleider tast met kleine uithaaltjes, zware stoten, zijn absolute tegenstand tegen doping aan. Tot op het punt dat hij geen toestemming geeft, maar murw is. Hij weet niet meer wat in zijn billen wordt gespoten. Hij dringt nog aan. Maar verteld wordt het hem niet.

Hij wil het op de duur zelfs niet meer weten. Zijn eerste dopingcontrole: zenuwslopend en vernederend. De laatste: nonchalant en bijna uitdagend. “Vitamientjes”, antwoordt hij op wat hij neemt. Terwijl hem minstens één keer de nek is omgewrongen door dokters en ploegleiding tot hij de spuit met steroïden toeliet. Hij vertelt het droog. Zonder trots. Ergens vind je ‘m sympathieker omdat hij ronduit zegt hoe het liep.

Merckx kende nog geen motoren, maar moet de druk van soigneurs hebben gevoeld. Zijn gebrek aan vergeving en inleving voor een meisje van negentien in een omgeving die hij moet herkennen, is schrijnend.

Pak een Lance Armstrong aan. Een vent die jarenlang volhardt, groot wordt in het milieu en middelen blijft nemen op een leeftijd dat je beter weet. Daar zijn harde woorden op zijn plaats. Maar zo’n pril kuiken als jij? Misschien wist je inderdaad van niets. En zelfs als je er weet van had, in hoeverre kan ’t jou verweten worden? Moet de - zeer jonge - sporter geschorst, of wie het hem opdringt? Hoort dopingcontrole niet eindelijk te straffen wie die spuiten en die motoren plaatst, en het lijdend voorwerp te beschermen?

Motoren! En iedereen maar schande spreken. De subtekst: spuiten en slikken is erg, maar dit topt alles. Dit is pas erg. Alsof een spuit minder verwerpelijk is, omdat ze jou fysiek verandert in plaats van je uitrusting. Alsof er iets heroïsch is aan risico’s van hartstilstand, infarct, embolie en simpelweg voortijdig opstoken van je lichaam erbij nemen.

Ik zal wel niet beter weten: bij zo’n kind als jij prefereer ik een motortje. Met een spuit verzieken ze je fysiek en toekomst erbij. Met een motor alleen je fiets. Neem die motor weg, en het wordt instant duidelijk wie beter is van nature en wie werd opgefokt. Het veld is meteen weer egaal, en jouw hart is intact.
Nu alleen nog straffen wie gestraft hoort, betere begeleiding voor wie ze verdient: kinderen van negentien. En misschien een beetje mildheid.

Meest gelezen