De agnost, de mossel en de vis - Celia Ledoux

Het zat er een paar weken geleden weer dik op. De een riep dat hij niet bestond, de ander dat hij wel bestond. En maar vechten, in de stukken en de commentaren.
Wellicht dachten thuis een hoop mensen dingen als: het is een zij of een iets, geen hij. Of: jij gaat naar de hel, maar ik met mijn zeshoekige paarse ster rond mijn nek en ossenbloedritueel niet. Of: ik geloof nog in veel minder dan jij. Een paar van ons dachten iets heel anders. In stilte: ons begrijpt toch geen hond.

Iedereen twijfelt toch?

Ik herinner me nog het moment dat het me daagde. Al sinds ik me kon heugen vroeg ik mijn moeder 'maar wat als hij niet bestaat?' en 'hoe weten we dat dan zeker?', waarop zij dan ongepast laconieke uitspraken deed zoals 'dat zien we dan wel weer'. Het was niet zozeer dat ik niet geloofde. Maar ook niet dat ik wél geloofde. En het was wellicht heel gepast dat op mijn twaalfde uitgerekend mijn lerares godsdienst het begrip agnosticisme uitlegde. 'Iedereen twijfelt toch!?', riep ik ongewoon enthousiast, en ik geloof werkelijk dat ik schrik om haar broodwinning in het aarzelend antwoord hoorde. De professionele twijfelaars: ik had mijn sekte gevonden.

De mossel en de vis

Een gemakkelijkheidsoplossing, zegt u? Laat me niet lachen. De agnost wordt verweten dat hij noch mossel noch vis is, maar niemand bedenkt hoe moeilijk het is om inderdaad zowel mossel als vis te ontwijken (welke benaming bij wie hoort, mag u zelf uitmaken). Waar de gelovige weet wat hij doen moet, de atheïst weet dat hij het niet hoeft te laten voor een hiernamaals, is de agnost de ware koorddanser. Voortdurend beslist hij of, wat, waarin en in welke mate te geloven.

En het antwoord, als dat al komt, varieert. Deze week nam ik afscheid van een zeer nabije beminde. Driekwart van die kerk dacht 'straks zie ik je weer'. Een kwart maakte manifest geen kruisteken. Ik keek opzij en dacht 'kan er een god zijn, als deze man sterft? En zit-ie in deze plek, daar vooraan in dat vernuftig draaideurtje?'. Ik dwaalde af, naar hoe we in het bos gingen wandelen. Hij toonde me vossen en konijntjes, en op één mei plukten we meiklokjes. Hij had in deze kerk vast een broek gesleten, maar zou zijn ziel niet liever in dat bos rondhangen? Hij glimlachte daar meer. Gelukkig stond een pastoor precies de foute woorden te zeggen. Als ik me daar goed op concentreerde, hoefde ik even niet te huilen.

Geloof is een keuze, wordt wel eens gezegd. Agnost zijn is het omgekeerde. Je wil best niet of juist wel geloven, vooral op de allerfoutste momenten. Maar je kan je niet dwingen tot weten. Dat maakt je nog eenzamer dan de atheïst, die ten minste het gezelschap van zijn eigen stelligheid geniet.

Onwrikbare twijfel

Ja, gelovigen hebben regels. En toch hebben ze het makkelijk, vinden wij. Niet dat we hen geen zekerheid, hiernamaals en vaste regels gunnen. Ja, atheïsten kijken niet uit naar leven na de dood. Toch hebben ze het makkelijk, vinden wij. Niet dat we hen geen humanistisch verbond en het bogen op traditie en ettelijke verenigingen gunnen. We gunnen ze in hoofdzaak allemaal die onwrikbare zekerheid, en dat ze mekaar herkennen.

Wij zijn verspreid als paardenbloempluis, overal wortelend, overal over het hoofd gekeken.
Wij zwijgen als atheïsten gelovigen het extremisme verwijten. Zelfs een atheïst kan in onze ogen extremistisch worden, vechtend en moordend al schermend met verheven idealen.
Een agnost kan dat niet. Hij heeft het te druk met twijfelen. Hij zou niet weten in de naam van welk principe vechten. De agnost ziet maar in één ding geen keuze: hij mòet wel vredelievend zijn. Terwijl hij van al die twijfel soms best iemand op de zijn bek wil slaan.

Als paardenbloempluis verankeren we tussen wie het zeker weet. In de spleten van hun ondoordringbare plaveien wortelen we in stilte.

Iedereen agnost!

De agnost is geen poesje. Zelfs de agnost kan extremiseren in één ding: dat hij vindt dat iedereen agnost is. Weet jij het dan zo zeker?, denkt hij aan de koffieautomaat, in de rij aan het loket, je kruisend in de metro. Jij weet het evenmin als ik. Wij zijn hetzelfde. Stiekem, mijn vriend, ben jij lekker ook agnost.

Dat we hetzelfde zijn: uitgerekend daarin is de agnost dan extremist.
Ga daarop eens een wereldoorlog bouwen.

God (M/V) in uw koffie

Het is goed dat de agnost alleen is. Voor de vrolijke gebeurtenissen in zijn leven kan hij geen leutig agnostenfeestje bouwen. Stel het je voor. Dan staan ze daar, als een troep pinguïns onder mekaar. Te twijfelen.

De agnost is als de verfkleur wit, die je niet puur hoort te gebruiken. In mengen vindt hij oplossingen en een verdraaglijk bestaan. De agnost kan zwijgen en zijn fiets aanhaken bij een ander troepje. Twijfelend te communie, dat kan genoeg zijn.
Je kan een gedecideerde zwijger vinden met vrienden die het nooitvanzeleven over religie hebben en samen de Mont Ventoux beklimmen en hard werken zodat ze van dat designtuinmeubilair kunnen betalen (schoon hé?). Dat werkt.

Er is er de onwaarschijnlijke combinatie met de klimwortelaars van het geloof, de vleesetende planten, de klimop: de ietsisten en pantheïsten. Verstrengelende wurgplanten, die alleen de fundamenteel stil woekerende twijfel van de agnost kan verdragen zonder versmacht en doodongelukkig te worden. Zeker willen ze met de agnost trouwen: voor de 'goden'! De agnost rolt zijn ogen, lacht onwillekeurig, zegt dan maar 'ja'.
Heb het maar in huis: god (m/v) zien in alles. In koffiekopjes, Tv's, gehemeltes, zonnepanelen en in al die motten die ik doodklop omdat ze anders de merinowol opeten (daar zit ten slotte ook god in). Om volgens dat beginsel te leven moet een mens wel ondraaglijk licht zijn ingesteld. Daaraan doet de koele diepte van de agnost misschien goed.

De agnost twijfelt. Hij verdraagt de honderdduizend geloven van pastafari over pornosekte tot calvinistisch doopsgezind gereformeerd. Alleen wie een ander onderdrukt moet uit zijn buurt blijven. Hij drinkt zijn koffie terwijl de krishna's voorbij dansen in de stad. Hij probeert van dit leven te genieten, en hoopt op een vervolg. En stiekem hoopt hij toch ook dat god niet in zijn espressootje zit.

(Celia Ledoux is auteur en columniste.)
 

Meest gelezen