Het saldo van je leven - Celia Ledoux

Drie maand geleden verloor ik mijn gsm.
Een jaar geleden lag mijn man op sterven.
Twee jaar geleden leed ik een verlies.
Ik heb twee kinderen.

Een van die zinnen is onbenullig en nodig voor een geldig boekhoudkundig saldo. Rouw is een rekensom. Of is leven dat?

Hij is gestolen

Dat zeg ik. Misschien ben je hem kwijt, zegt the Man. Zo is hij wel.

Spoel een jaar terug. Al maanden loopt hij te hoesten en ziet er ouder uit. Nu ja, soms worden mensen opeens ouder, dan zwijg je netjes. Ik vraag: zou je niet naar de dokter gaan? Ja, zegt the Man dan, en doet het niet. Hij is zo. Men zegt dat alle mannen zo zijn. Dan vraagt men zich af waarom ze een decennium eerder sterven.

Als hij zichzelf niet wìl verzorgen, zegt mijn vroedvrouw, en schrijft me rust voor.

Ik ga even liggen, zegt hij. Er stappen net negen kleuters het huis in. Ik leun met topzware buik en lede ogen achterover; zij breken het huis af. 's Avonds vertrekt the Man naar Spoed. Hij krijgt ontslag. Mijn opluchting wijkt wanneer hij op oudejaarsavond asgrauw binnenkomt. Zonder tegenargument neemt hij een taxi naar het ziekenhuis.
Àls the Man eens instort, dan voorbeeldig in vakantietijd.

Zuurstof

Bij spoedarts nummer twee helpt geen pleiten. Ik heb meteen zuurstof gekregen en een paar baxters, zegt the Man luchtig piepend. Ik huil pas kort en hard na de telefoon. Die zwangerschap maakt me beheerst en rustig. Foetussen. Die nemen bezit van je. Het geweldig feestelijk menu wurg ik binnen als schijn voor de kleuter. Ik probeer te slapen. Het vuurwerk knalt overal, onheilspellend.

Tien dagen intensief

Kleuter en ik pendelen dagelijks uren. The Man hangt vol infusen en begroet het ziekenhuiseten op “Ik heb niet zo'n trek”. Beleefd tot in de kist. Ik sleep zelfgemaakte strozzapreti, tiramisu, zelfs zijn laptop die ik zeer beheerst weer confisqueer wanneer hij twee uur tussen de zuurstof door collega's belt over zijn kaduke VPN-verbinding.
Ik hou het huis compulsief schoon, het kind voorbeeldig op tijd, gewassen, gepoetst. 's Avonds staar ik op de bank in het niets. Staat er op zeven jaar geluk zeven jaar eenzaamheidstraf in een extreem lege woonkamer?
Je zal je bevalling ingaan zonder reserve, zegt de vroedvrouw. 't Is niet anders.

Kleuter went en vleit zich, ziekenhuisdesserts leeglepelend, naast papa in bed. Ze kijken de Chaplinmarathon op Arte terwijl ik naast het bed merino babykleren haak in flinterdunne draad aan onmogelijke snelheid. Ik raak hem weinig aan, kijk weinig op. Niets hoef ik te onderkennen. Ik regel de boel, alles komt in orde. Een pakje haal ik drie keer uit. Het moet kloppen. De pasvorm mankeert. Voor een baby die ik niet ken. Maar de finale versie past naadloos.

Toen de hoest nog hoest leek, las ik een hypnoseboek over pijnloos bevallen. Uitgelezen gooide ik het over mijn schouder. Oplichterij.

Thuis

Die baby groeit maar door. Geen gevoel voor tact of timing. Op een middag wil ik schrijven en doe het niet. Ik adem al twee dagen zoals in dat hypnoseboek. 's Nachts sta ik op. Na een halve aflevering Arrested Development lach ik niet meer. Iets daagt me. Ik bel de vroedvrouw, me excuserend, niet dat het pijn doet of zo. Ze luistert even en zegt: ik kom.
Geracet heb ik, zegt ze achteraf. Iets bleef maar zeggen dat het sneller moest.

Het huis is stil. Een vriend heeft een muziekcompilatie gemaakt. Ik zet My Sweet Lord van George Harrisson op. Muziek om een baby mee te lokken. Ik huil even, al heb ik geen pijn.

Waar daarnet niets was

Een jaar eerder verbreekt een tien jaar oude vriendschap in één telefoon. Het quotum fijne mensen in mijn leven was overschreden, een decennium vanzelfsprekende band is genoeg, ik ben zwanger. Ik beleef iets dat wel rouw zal zijn, of ontken het juist – wat weet ik over verlies? Ik blijf voelen hoe het aan de andere kant van de zogezegd doorgeknipte band gaat. Soms vrees ik dat dat stopt. Is missen beter dan vergeten?

Ik roep om de vroedvrouw. Niet dat het pijn doet of zo, ze mag gewoon onderhand komen. Ik hoorde je, zegt ze later. Oh?, zeg ik. Ze bedoelde dat ze voor de deur stond.

Ik laat haar binnen, zeg licht geïrriteerd: ik vind het niet meer plezant. De baby komt, zegt ze. Nu al? vraag ik, hier? – ah nee, ik beval in bad, en vertrek alvast.
Ik weet het, het is allemaal een onorthodox gebeuren.
Slaapdronken vult the Man het bad, goed heet. De vroedvrouw vloekt niet terwijl ze het op babytemperatuur brengt. De baby komt. Geen spildraai of fratsen, gewoon zo. Pak je kindje maar, zegt de vroedvrouw. Ze wuift het water naar me toe. Ik hef het kind eruit, waar daarnet niets was. Het huilt niet. Niemand is meester van het gebeuren geworden. Er is alle ruimte voor vanzelfsprekend ontroerend geluk.

Een kolk van chaos

Je lijkt nooit zwanger geweest, zegt de vroedvrouw na twee dagen. Mijn lichaam lacht me uit: de omgeving kolkt van chaos. Wekenlang mag the Man de baby weinig vasthouden. Infectiegevaar. Hij rust veel, toch te weinig. Ik slaap weinig en dan rechtop, om de (pijnlijke, ongevaarlijke, landurige) aandoening van de baby te verzachten. “En jij?”, vraagt de huisarts. Ik antwoord met een grap. Op straat vraag ik me bij passanten af wat hun verhaal is. We missen signalement. Een rouwband gaf aan: “fragiel”. “Handle with Care”. Ik heb een rouwband nodig, denk ik als akkefietjes me moeilijk vallen.
De baby groeit in topcurve, the Man herstelt aarzelend zachtjesaan. Mijn hart slaat een klop over als: hij moeite vertoont. Hij “auw” zegt. Hij hijgt of hoest. Hij slaapt te stil. Straks krijg ik een hartaanval van de schrik, wie zal dan haren kammen, ruimen, vlekken en gaten opmerken?

Ik word een stereotype. Wanneer hij een uur te lang weg blijft, bel ik vanuit het raam school, ziekenhuizen. Wanneer ik het noodnummer typ, stapt hij de hoek om. Slepend. Ach jongen. Ik neem weer meer taken over tot het niet meer lukt.
Dit is gewoon zielig!, denk ik opstandig op goede momenten. Op slechte: komt dit ooit, ooit goed?
Ik stel the Man vragen na elke dag werkhervatting, stuur hem naar bed, berisp hem als hij stoer doet bij de arts. Hoor jezelf alsjeblieft bezig, mens! Liever een verwoeste relatie dan een dode man?
Ik heb erger meegemaakt. Ik ben een rots en van buitenaf ziet niemand wat. Ik kom dit te boven. Kost me hoogstens een rimpel.

Iemand geeft me een publiek commentaar. Ik moet dan drie maand bevallen zijn. Zelfs ik begin te beseffen dat ik moe ben. Anders zegt dat soort aanvalletje: ow, een snaar geraakt. Nu voelen de paar sneren als tapijtbombardement. Fragiel verdorie, Handle with Care! Alsof één schimpende man ons breekbaar schip na wereldstormen zou doen zinken. Dat om mijn gekwetste reactie gelachen wordt, is begrijpelijk. Niemand weet immers van het schip.

Alles is zichtbaar

Je bent een publiek figuur, zegt mijn kennis. Haar woorden ploffen in mijn buik.
Was alles dan publiek zichtbaar? Ben ik een wandelende allegorie voor de Facebookgebruiker die zich onzichtbaar acht? In nieuw uptempo stap ik terwijl mijn hersenen to-dolijsten checken en mijn afgelopen jaar doorvlassen. Hebben mijn vrienden beschamende details genegeerd, collega's randopmerkingen laten vallen? Ik onderdruk de neiging om vage bekenden te vragen: Heb je iets gemerkt? Wat precies? Hoe groot leek de schade?

De maanden razen als een storm. Misschien word ik oud. Als een man naar me kijkt, denk ik: jongen, je bent gek. Gemis, schaamte, angst en zorgen winnen in getal en nemen formele afstand. Ik voel ze als een scharlaken koningssleep, alles zichtbaar. Bij geprikkelde reacties denk ik niet “zak”, maar “overlijden, scheiding, eenzaamheid, ontslag”. Zoals anderen over mij?
Op een dag bulder ik midden op straat tegen de kleuter. Twee zinnen, voor grote ogen me stoppen. Het moment hoeft niet op de sleep en mag in ereplaats gloeien op mijn wangen.
Wanneer passeert dit? Op deze manier kan niemand toch echt léven?

Mijn kennis

Mijn kennis raadt Joan Didions boek over rouwen en verlies aan. Haar flatterende opmerking erbij grijp ik als een zeldzame glinstering, ik duik in het boek.
Didion schetst shock en rouw als een ontdekkingsreis. Ik lees gretig. Geef mij de verlichting, het reinigend inzicht. Hoe zal mijn complete verhaal zich alchemisch van afval naar vruchtbaarheid composteren? Maar al haar vergezichten komen me overbekend banaal voor. Intussen lijken Didions eigen uitglijders veel elegant futieler dan mijn koboldengepoot. Waar blijft mijn loutering nu? Ben ik alleen beschadigd?
Dat verontrust me allemaal behoorlijk.

Een maand geleden krijgt The Man telefoon van de Leuvense politie. “Een verdachte had de gsm van uw vrouw in zijn zak. Hij zou die gevonden hebben?” The Man zegt natuurlijk: Dat kan. Hij is zo. Gevonden in mijn tas, ja, zeg ik als hij het vertelt.

Zo'n woordenspel betekent heling. Juist? Ik geef zakken, meubels, vrachten weg. Ruimen is toch gezond? Ik kijk me weer aan in de spiegel. Welke rekening te maken, weet ik niet. (Zijn we ooit gered?)

Heet ontreddering en zekerheid, zelfstandigheid en kwetsbaarheid, losgesneden én kwetsbaar dan balans? Een onveranderd lichaam met een nieuwe kamer voor gemis, is dat incongru of evenwicht? De onoplosbare, enorme vraag blijft hangen.

Waar ligt het saldo?

(Celia Ledoux is schrijver en columnist.)

Meest gelezen