Van Wittgenstein tot Heerlijk Helder - Johan Braeckman

“Die Grenzen meiner Sprache bedeuten die Grenzen meiner Welt”, schreef de filosoof Ludwig Wittgenstein in zijn beroemde Tractatus logico-philosophicus, zijn enige boek dat verscheen terwijl hij leefde (1889-1951). Het is niet eenvoudig om te begrijpen wat Wittgenstein met die zin bedoelde.

Johan Braeckman is filosoof aan de Universiteit Gent.

De Tractatus is bijzonder compact geschreven. Eigenlijk is het niet eens een boek, maar een verzameling van stellingen die hij telkens in een soort van bijstellingen verduidelijkt. In essentie legt Wittgenstein uit dat enkel uitspraken die overeenkomen met de werkelijkheid zinvol zijn. Dat betekent meteen dat alles wat tot de ethiek of esthetiek behoort, zinloos of zinledig is. Onze uitspraken erover kunnen geen waarheidswaarde hebben, aangezien ze niet met iets feitelijks corresponderen.

Als ik bijvoorbeeld om ethische redenen de doodstraf afkeur, kan ik niet zeggen dat de doodstraf fout is zoals een feitelijke uitspraak fout kan zijn. “Londen is de hoofdstad van Frankrijk” is een feitelijke uitspraak. Zo’n uitspraak kan waar of onwaar zijn. In dit geval is ze onwaar, dus fout.

Maar zeggen dat de doodstraf ethisch onverantwoord is, leert ons niets over een feitelijke toestand. We kunnen volgens Wittgenstein niet nagaan of het waar of onwaar is dat de doodstraf onethisch is. In die zin is de uitspraak over de doodstraf zinledig. Mijn wereld is begrensd door mijn taal, stelt Wittgenstein, maar de wereld definieerde hij aan het begin van de Tractatus als “alles wat het geval is”.

Uitspraken over goed en kwaad, of schoonheid of metafysica, zijn niet “het geval”, want ze zijn niet herleidbaar tot objectieve aspecten van de werkelijkheid, noch tot relaties van die aspecten. De slotzin van de Tractatus is zeer bekend: “Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen”. Wittgenstein had het niet over het wijselijke van te zwijgen over datgene waarvan men geen verstand heeft, al is dat op zich geen slecht advies. Hij wou duidelijk maken dat filosofische vraagstukken die zich niet lenen tot zinvolle uitspraken, ultiem onoplosbaar zijn. Niet zozeer omdat wij niet in staat zijn om een oplossing te vinden, maar eerder omdat de begrippen waar en onwaar irrelevant zijn voor dergelijke vragen.

Zoals het geen zin heeft om naar de smaak van een regenboog te zoeken, zo is het ook onzinnig om naar feitelijke waarheden te zoeken in de ethica. Al het filosofisch geschrijf daarover is bijgevolg zinledig. Het helpt ons geen stap vooruit, we doen er dan ook beter het zwijgen toe. Die oproep tot zwijgen is geen moreel voorschrift, maar een expressie van de zinledigheid van de zoektocht.

Taalfilosofie en strandliteratuur

Dit alles wil niet zeggen dat Wittgenstein dacht dat pakweg ethiek en metafysica niet belangrijk zijn. Integendeel, de vragen die men daarin behandelt, behoren tot de allerbelangrijkste die de mens zich stelt. Hij kan ze evenwel nooit oplossen in de gangbare betekenis van het woord.

Wittgenstein dacht dat dit een inzicht was dat het einde van de filosofie betekende. Bijgevolg stopte hij met filosoferen. Later herzag hij evenwel zijn mening, waardoor hij opnieuw over filosofische kwesties ging nadenken. In de tussentijd had hij zich verlost van zijn geërfd fortuin en was hij werkzaam als tuinman en onderwijzer.

Taal stond steeds centraal in zijn filosofisch werk, en zowel de Tractatus als zijn latere geschriften hadden een enorme invloed op meerdere generaties filosofen en linguïsten. Het streven naar precisie en helderheid dat het werk van vele filosofen kenmerkt, is een onderdeel van die invloed.

Wittgensteins werk is weliswaar moeilijk toegankelijk, maar dat ligt niet aan het obscure of vage karakter ervan. Het is de intrinsieke moeilijkheid van de behandelde problemen die zijn teksten tot lastige lectuur maken. Wie niet veel afweet van pakweg moderne natuurkunde zal de boeken van Stephen Hawking ook niet meteen als strandliteratuur ervaren. Na Wittgenstein is er geen excuus meer voor een onachtzaam en slordig gebruik van onze meest karakteristieke eigenschap: taal.

Kromtaal en koeterwaals

Ik weet niet of ze het zich realiseren, maar muzikant en radiomaker Jan Hautekiet en schrijfster Ann De Craemer zijn, ook al is het met wat omwegen, erfgenamen van Ludwig Wittgenstein. Ze maakten samen het boek Heerlijk Helder, dat soms op hilarische, maar vaak ook pijnlijke wijze de kromtaal en het koeterwaals aan de kaak stelt dat meerdere politici, juristen, academici, managers, medici en anderen gebruiken.

Ze citeren tal van voorbeelden; ik pik er eentje uit een toespraak van de Nederlandse oud-premier Ruud Lubbers: “Voor de voet weg moet dit probleemveld worden neergetunneld in een motie, om langs deze weg in lijn met de afspraken met het kabinet al zwaluwstaartend de pijnpunten snelstens en bestens af te concluderen. Daarom moet het tekort op Volksgezondheid eerstens worden versleuteld en verspijkerd, waarvoor een tijdpad dient te worden uitgezet. Langs deze weg moet de problematiek geleidelijk aan worden afgekocht en verschmertzt.”

Het is vrijwel onbegrijpelijk dat Lubbers, zoals zovele anderen, hiermee wegkwam. Ik hoop dat het boek Heerlijk Helder eenieder er kan toe aanzetten om zich meer zorgvuldig uit te drukken. Niet alleen omdat we het, alleen al uit respect, aan Wittgenstein en de taal zelf verschuldigd zijn, maar vooral omdat vaagheid en obscurantisme ons onwetend houden en het zelfstandige denken vertroebelen.

Meest gelezen