Mijn kind op kamp: uit het oog, uit het hart - Katrien Boon

Voor u me in de hoek van de slechte ouders zet en me op social media de opvoedkundige mantel uitveegt: ik hou van mijn zoon. Ik geef hem op tijd eten en drinken, en stop hem ’s avonds in. Laat dat duidelijk zijn. Maar als hij met z’n scoutsgroep op kamp is, dan is hij weg. En dan hoef ik niet te weten welk beleg er tussen zijn boterham zit.
analyse
Analyse

Katrien Boon is VRT-journalist en moeder van een 8-jarige scout. Zelf was ze jarenlang lid en leidster bij de Chiro.

De berichten doken op in de Nederlandse media. Ouders die voortdurend contact zoeken met hun koters op kamp: het is een echte plaag. Bij ons lijkt het wel mee te vallen, maar ook hier vinden jeugdbewegingen manieren om nieuwsgierige ouders te voeden met kampinformatie. Een Facebookpagina met foto’s, een kampblog of een halfuurtje smartphonetijd per dag.

Mij doet het niets. De FOS-groep (Federatie Open Scouting, nvdr.) van mijn zoon houdt het voorlopig bij “geen mobiele telefoons op kamp” en de foto’s van moddergevechten en veel te late kampvuren worden pas weken (nu ja, maanden) na het kamp op de website gezet. En ik vind dat prima, vanop een festivalweide of een terrasje in Parijs. Want kamp betekent handen vrij, en dat vieren wij als ouders zonder schuldgevoel.

Niet dat er nooit bezorgdheid in mij opflakkert als ik iets hoor over zomerstormen of een diarree-uitbraak in de streek waar de tenten neergepoot zijn. Of dat ik nooit eens denk “hoe zou het zijn?”. Maar contact is voor mij alleen nodig bij beenbreuken, ontstoken blinde darmen of grootscheepse evacuaties in geval van wateroverlast. Al de rest, de natgeplaste slaapzak, de aanval van heimwee en de zoekgeraakte zaklamp, blijft wat mij betreft op het kamp. Of komt ter sprake in de spaarzame verhalen achteraf.

Zelf jarenlang bij Chiro

Misschien komt het wel doordat ik zelf jarenlang aan de andere kant heb gestaan. Ik was bij de Chiro, eerst als lid, later als leidster. In een tijd dat de zelfgetekende postkaart de enige navelstreng was tussen kamp en buitenwereld. In uitzonderlijke gevallen kon de telefoon van de plaatselijke pastoor ingezet worden om écht noodzakelijke informatie uit te wisselen met de thuisparochie. In 1993 slaagden wij er moeiteloos in om pas 2 dagen na de feiten de dood van koning Boudewijn te vernemen op kamp. Midden jaren 80 hing de volledige chirogroep kotsend boven de wc nadat we besmet putwater hadden gedronken. Geen ouder die ervan wist. Geen kat die daar achteraf verontwaardigd over was.

Natuurlijk waren ze er toen ook al. De ouders die onaangekondigd en “toevallig” het kampterrein op kwamen slenteren, om te checken of het kind wel gewassen en het eten wel gezond was. De kleverige liefjes die aangetekende (!) brieven stuurden zodat iemand met een auto dagelijks kon tuffen naar het dichtstbijzijnde postkantoor, niet zelden op minstens 10 kilometer van het kampterrein. Het waren uitzonderingen. Maar hoe vreselijk vonden wij dat als leiding, die bemoeienissen en stiekeme uitingen van wantrouwen.

En daarom zeg ik bij elk vertrek: deze week zijn de leiders jouw mama en papa. Omdat ik hen – in al hun jeugdigheid en onbezonnenheid- vertrouw. Omdat ik wil dat ze hun tijd steken in spelen en zingen en aardappels jassen en troosten. Niet in bloggen en bellen. Omdat mijn zoon recht heeft op zijn eigen wereld, met elke dag choco of hagelslag en met een washandje dat een week onaangeroerd blijft. Omdat ik aan het weerbericht in Durbuy toch niks kan veranderen. Omdat geen nieuws nog altijd goed nieuws is.

Meest gelezen