5 vragen over de Belgische windmolenparken op zee - Luc Pauwels

Tegen 2020 zullen we 9 Belgische offshore-windmolenparken hebben staan in de Noordzee, met een vermogen van 2200 MegaWatt, goed voor de stroomproductie van een grote kerncentrale. 5 prangende vragen over de offshore-activiteiten voor onze kust.
analyse
Analyse

Luc Pauwels is energiespecialist bij VRT Nieuws.

1. Waar staan we met onze offshore-parken en leveren die wel echt stroom?

België heeft al drie windmolenparken op zee: pionier C-Power (bouw gestart in 2008, op het net in 2009), Belwind en Northwind . Een vierde park, Nobelwind, wordt momenteel gebouwd. De vier parken zijn goed voor 871 MW vermogen. De vier windmolenparken leveren ongeveer evenveel stroom als onze kleinste kerncentrale Doel 1 (die heeft de helft minder vermogen, maar draait dubbel zoveel uren als de windmolens).

Over ten laatste twee jaar komen daar nog eens twee parken bij Norther en Rentel. Tegen 2020 moeten de drie laatste parken klaar zijn. Op dat moment zullen we zo’n 2 219 MW aan windmolenparken hebben staan, die samen evenveel stroom leveren als onze grootste kerncentrrale Tihange 3.

Ze bevinden zich allemaal in het oostelijke gedeelte van de Belgische Noordzee, voor de kust van Zeebrugge, op een rechthoekig perceel, vlak tegen de Nederlandse grens. De parken liggen ongeveer 20 kilometer uit de kust, achter elkaar. Het verste park, Mermaid, zal tot 60 kilometer ver in zee liggen.

De parken brengen hun stroom aan land via onderzeese hoogspanningskabels. C-Power leverde als eerste stroom aan het Belgische net, via een aansluiting in Oostende. De andere parken brengen hun stroom aan land in Zeebrugge.

Dat zullen ook de toekomstige parken doen: er is een nieuwe zware hoogspanningslijn in aanbouw (Stevin) om de stroom vanuit Zeebrugge makkelijk verder landinwaarts te kunnen voeren. Sinds 2009 krijgen we dus wel degelijk groene, duurzame stroom vanop zee.

Vlak bij de Belgische parken zullen de Nederlanders vanaf 2019 ook parken bouwen.

2. Hoe zit het met de subsidiëring?

De subsidiëring van de Belgische offshoreparken is een apart verhaal. Er werden maar liefst vijf verschillende systemen uitgeprobeerd:

  • Bijna 15 jaar geleden zou er al een eerste park worden gebouwd, op de Vlakte van de Raan, zowat 14 kilometer voor de kust van Knokke. Het park ging akkoord met een subsidiëring voor 10 jaar, aan 90 euro per MWh geleverde stroom. Dat was een zeer scherpe prijs. Omgerekend naar alle parken zou dit neergekomen zijn op 6,5 miljard euro. Maar om electorale redenen (sommige inwoners van Knokke vreesden voor vervuiling van hun horizon) werd het nochtans perfect vergunde park door de bevoegde federale minister afgeblokt. Het park is er nooit gekomen. Anders hadden we nu al een offshore park gehad waarvoor we geen subsidies meer moesten betalen. Niet dus.
  • De nieuwe parken moesten verder in zee gebouwd worden. En de politiek was bereid daar een prijs voor te betalen. Of beter om ons, de elektriciteitsverbruikers, daar een fikse prijs voor te laten betalen. In 2007 kwam er een subsidiëring van 107 tot 90 euro, 20 jaar lang. Daardoor schoot de totale subsidiëring van de Belgische parken enorm de hoogte in: van 6,5 miljard euro naar 15 miljard. De vier eerste parken werden onder dit systeem gebouwd.
  • Maar al snel kwam er protest, vanuit de industrie. De grote stroomverbruikende bedrijven vreesden voor een explosie van hun stroomfactuur door de miljarden subsidies vanop zee. Ze bedongen in 2014 een nieuw systeem, waarbij ze voor een deel vrijgesteld zouden worden. Tegelijk zouden de inkomsten van de stroom die de windmolenparken verkochten afgetrokken worden van de subsidiëring. Hoe duurder de stroom, hoe lager de subsidiëring. Hoe goedkoper de stroom, hoe hoger de subsidiëring. Heel anders dan het eerste systeem, waar de subsidies gewoon bovenop de stroomprijs kwamen. Een op het eerste gezicht betere aanpak, dus. Tot de stroomprijs begon af te brokkelen en zelfs helemaal instortte. En het nieuwe systeem uiteindelijk nóg duurder werd dan het oude: het ondersteuningsbedrag zou stijgen van 15 naar 16 tot zelfs 17 miljard. Bovendien bleken de windmolens op zee het heel goed te doen: ze leverden meer stroom dan verwacht, waardoor ze nog meer subsidies kregen. Het nieuwe systeem bleek dus onhoudbaar. En voor het echt werd ingevoerd, werd het alweer afgevoerd, wegens… te duur. Geen enkel park kon gebruik maken van het nieuwe systeem.
  • Die aanpassing gebeurde eind 2015: na lange discussies met offshore-sector strandde de betoelaging uiteindelijk rond de 15,5 miljard euro: 416 miljoen goedkoper dan zijn peperdure voorganger, dus. Het systeem kon ook geregeld herzien worden. Twee parken, Rentel en Norther, tekenden in.
  • Maar nog voor de inkt van de nieuwe akkoorden was opgedroogd, begon de regering alweer te onderhandelen met de offshore-sector. Het eerste moeizaam bereikte akkoord leek haar toch te duur: er moest nog meer van af. Amper een paar maanden later zaten de partijen alweer met elkaar rond de tafel. Want vlak naast de Belgische parken zouden er Nederlandse gebouwd worden, volgens een heel ander ondersteuningssysteem. Uit geruchten bleek dat dat wel eens veel goedkoper zou kunnen zijn. Dus bereikten de beide partijen op 9 juni 2016 een nieuw akkoord: er zou geen 416 miljoen, maar 1,1 miljard afgetrokken worden van het dure systeem uit 2014. De regering triomfeerde: de grote stroom groenestroomsubsidies vanop zee bleek eindelijk gestopt. Tot amper 4 weken later de spectaculaire Nederlandse prijzen bekend werden. En de “goede” Belgische deal heel wat minder goed bleek te zijn. Omgerekend in totaal (toegepast op de vijf nog te bouwen Belgische parken), bleek de Belgische superdeal zowat 5 miljard duurder dan de Nederlandse.

3. Hoe duur is de Belgische subsidiëring?

Er rijzen almaar meer vragen of het Belgische systeem wel zo goed is. Op zijn minst is het vrij star, zonder veel concurrentie: 9 concessiehouders onderhandelen met de federale regering. Die 9 hebben de toelatingen om de windmolenparken te bouwen, op basis van een first come, first served-principe: wie het eerst met een degelijk dossier kwam, kreeg de concessie én de daarbij horende subsidies. Vanaf 2011 gingen er stemmen op dat die subsidies veel te duur geworden waren. Maar de afspraken met de parken waren gemaakt, en er kon niet meer op teruggekomen worden. Bovendien waren het pioniersprojecten. Voor die risico’s moest worden betaald. De discussie over de duurte van het systeem bleef dus vrij vaag. Het systeem bleef ook wat het was, er werd vooral in de marge aan gemorreld.

Niet zo in Nederland: dat gooide zijn subsidiëringssysteem al in 2013 drastisch om: op de Nederlandse concessies zou moeten worden geboden. Diegene die de goedkoopste offerte indiende (en dus de minste subsidies vroeg) én een stevig dossier had zou de concessie krijgen. Dat gebeurde voor het eerst in 2016. Precies op hetzelfde moment dat de Belgische regering aan het onderhandelen was over haar te dure systeem vielen de eerste offertes in de bus van de Nederlandse regering. Op 12 mei 2016 werden de biedingen afgesloten en op 5 juli 2016 maakte de Nederlandse regering het beste bod bekend: de Deense energieleverancier Dong kwam met een voorstel dat ettelijke miljarden lager lag dan wat de Nederlandse regering had vooropgesteld. De hele wereld was met verstomming geslagen; dit was een enorme prijsbeker: het goedkoopste park ooit, dat alle andere laagterecords verpulverde. Omgerekend naar de Belgische parken betekende dit dat onze regering, geen 1,1 miljard had moeten weg onderhandelen, maar 3,2 miljard. Het Nederlandse park kost de Nederlandse stroomconsument omgerekend 2,1 miljard minder dan de aangepaste Belgische financiering die amper een maand eerder werd afgerond.

Het ware misschien beter geweest als de Belgische regering nog een kleine maand gewacht had op de resultaten van de Nederlandse biedingen. Dan had ze die wellicht kunnen gebruiken om een veel lagere subsidiëring uit de brand te slepen. Want het Nederlandse bod veroorzaakte een echte dijkbreuk. In december werden twee andere Nederlandse parken nog goedkoper vergund. Het Zweedse Vattenfall brak onlangs ook dat record met een nog goedkoper park dat het voor de Deense kust zal bouwen. De prijs van de offshoreparken is ineen aan het storten, net zoals dat ooit met de zonnepanelen is gebeurd.

Maar Rentel en Norther zijn daar net aan ontsnapt, maar de Belgische elektriciteitsverbruiker kan voorlopig niet profiteren van de goedkope prijzen in het buitenland: hij betaalt omgerekend ruim 2 miljard subsidies te veel, alleen al voor Rentel en Norther.

4. Hoe betalen we dat?

De ondersteuning van de windmolenparken belandt rechtstreeks op onze stroomfactuur. De regering zelf schiet nooit iets voor, de subsidies worden rechtstreeks via de consumenten (wij, de gezinnen, KMO’s, bedrijven) betaald aan de windmolenparken. Dat gebeurt via de hoogspanningsbeheerder Elia, die zijn kosten ook op onze stroomfactuur aanrekent. Omgerekend zal een gemiddeld gezin ongeveer 725 euro bijdragen aan de offshoreparken.

De Vlaamse energieheffing (Turteltaks) kost een gemiddeld gezin 500 euro, gespreid over vijf jaar. Gelukkig worden de 725 euro gespreid over de hele subsidiëringsperiode van de offshoreparken, die zowat dertig jaar zal beslaan. De subsidies zijn gestart in 2009 met een paar centen, zijn intussen gestegen tot meer dan 15 euro per gezin en zullen tegen 2020 oplopen tot 37,4 euro per jaar, 11 jaar lang. Vanaf 2031 beginnen ze snel te dalen, tot ze in 2039 helemaal zijn verdwenen.

5. Hoe ziet de toekomst eruit?

Het ziet ernaar uit dat drie overblijvende Belgische parken het met veel minder subsidiëringsgeld zullen moeten doen. Voorlopig worden ze nog verrekend via het laatste systeem, maar onze regering heeft de CREG een studie laten uitvoeren, waarin de zeer lage subsidiëringen van de nieuwste parken in Nederland, Duitsland en Denemarken moeten worden vertaald naar de Belgische context. Dat zal ongetwijfeld tot veel lagere subsidies leiden, waardoor de druk op onze stroomfacturen lichter moet worden. Maar voor de reeds vergunde parken C-Power, Belwind, Northwind, Nobelwind, Rentel en Norther blijft de situatie wat ze is: de regering kan heel moeilijk terugkomen op gemaakte afspraken. Dat zou contractbreuk betekenen en honderden miljoenen euro's schadeclaims van de benadeelde partijen. Schadeclaims waarvoor ook wij als belastingbetaler uiteindelijk zouden moeten opdraaien.

Meest gelezen