Spelen met modder in Zuid-Soedan - Stijn Vercruysse

Stijn Vercruysse is een van de weinige journalisten (VRT) die recent reportages maakte over Zuid-Soedan. Het bezoek aan dit verscheurde land laat sporen na in hart en hoofd. Een impressie.
analyse
Analyse

Stijn Vercruysse is journalist buitenland bij VRT Nieuws en volgt onder Afrika.

Als je de president van Zuid-Soedan, Salva Kiir, wil interviewen, passeer je best langs zijn goede vrienden en naaste medewerkers. Om één van die goede vrienden gunstig te stemmen, rijden we naar één van de huizen van Kiir Gai Thiep, een steenrijke Zuid-Soedanese zakenman.

De man bezit ondermeer vier banken. En een bijbel, vertaald in het dinka, zijn moedertaal. Hij spreekt amper Engels namelijk. Tijdens ons gesprek laat hij af en toe een vers horen. Horen, ja, want het is een audiobijbel. Kiir Gai Thiep kan niet goed lezen, fluistert iemand ons toe.

Kiir Gai Thiep is wellicht één van die Zuid-Soedanezen die bedankt werden voor hun bijdrage in één van de burgeroorlogen: in zijn geval met een zakenimperium. Anderen kregen dan weer toegang tot de grabbelpot die de staatskas heet en werden dus minister of onderminister. 

"Weldaden"

Zuid-Soedan heeft 30 ministeries. Zowel in de kabinetten als in de administratie zitten niet noodzakelijk mensen die een opleiding hebben genoten. Zij moeten de olierijkdom van Zuid-Soedan beheren en het land besturen.

Kiir Gai Thiep zal enkele dagen later zijn ongerustheid laten blijken over het interview dat hij ons gaf. Hij heeft gehoord van Den Haag (Het Internationaal Strafhof), en hij heeft vernomen dat ze daar dezelfde taal spreken als in Vlaanderen. Hij is bang dat ze achter hem aan zullen gaan. Heeft Kiir Gai Thiep iets te verbergen?

Kiir Gai Thiep wil ons in elk geval ook wijzen op zijn weldaden. Op geregelde tijdstippen zijn arme mensen welkom bij hem thuis. Dan deelt hij wat geld uit. "Ook aan de Nuer"! De Nuer stonden tegenover de Dinka in de voorbije burgeroorlog.

Het verhaal van Kiir Gai Thiep is tekenend voor Zuid-Soedan en z’n politieke en economische elite. De (meeste) regeringsleden doen niet wat ze horen te doen, maar belonen zichzelf en de elite.

Ze werken niet aan een sociaal vangnet voor de miljoenen mensen die leven in diepe ellende. Die moeten zelf zien te overleven met wat onkruid of eten van de vuilnisbelt, of ze worden in leven gehouden door de hulporganisaties. En zolang de hulporganisaties dat doen, hoeft de regering niets te doen, zo lijken ze te denken.

Spookstad

Bijna 2000 kilometer ten noorden van de hoofdstad Juba ligt Malakal, de tweede stad van het land. De stad zelf is een spookstad geworden. Alles is er vernield en verlaten. Malakal was waarschijnlijk de felst bevochten stad tijdens de afgelopen burgeroorlog.

De inwoners zijn gevlucht naar een kamp van de blauwhelmen, dat niet op vluchtelingen voorzien is. Alle voorzieningen liggen ver onder de internationale standaarden voor vluchtelingenkampen.

Dat was heel duidelijk te merken op de eerste dag van het nieuwe regenseizoen. Het kamp werd herschapen tot één grote modderpoel. De ellende was totaal. Mensen probeerden de binnenkant van hun geïmproviseerde hutten zo droog mogelijk te houden door met blote handen de modder uit hun huizen te scheppen.

Frappant was wat een dag later gebeurde. De modder lag er nog maar het regende niet meer. Kinderen speelden erin als was het de eerste sneeuw. Ze gooide met modderballen naar elkaar. En ze boetseerden figuurtjes met de verse klei.

Het toont hun weerbaarheid en hun veerkracht. Zelfs in de diepste ellende blijven ze speelvreugde vinden. Maar wàt ze boetseerden is nog frappanter: een walkie-talkie, een jeep, een man met een wapen. Ze boetseren wat ze zien.

Ze zijn de soldaten, de blauwhelmen, de witte Toyota Landcruisers van de VN-organisaties met hun walkie-talkies gewoon geworden. Hun ouders blijven in het kamp, ook nu de oorlog voorbij is, want het is de enige plek waar ze aan voedsel en water geraken.

Verslaafd aan hulp

Zuid-Soedan is een land geworden dat verslaafd is geraakt aan humanitaire hulp. En de humanitaire hulpverleners kunnen er niet weg, want dan zullen mensen massaal sterven. Het is een kwestie waar ook de hulpverleners zelf mee kampen.

Aan de Kameroenese hulpverlener van Unicef die al meer dan twee jaar werkt in Malakal, en al tientallen keren opnieuw mocht beginnen na opnieuw aan aanval van één van de gewapende groepen, vroegen we: heeft dit nog wel zin? “Ja”, zei hij, “we hebben wel degelijk een impact. Als je een ondervoed kind naar het ziekenhuis brengt, en je ziet het vier weken later met modder gooien, dan heeft dat wel degelijk zin.”

Meest gelezen