Tunesië: De prille democratie is geraakt - Inge Vrancken

Morgen opent het Museum Bardo in Tunis zijn deuren weer voor de bezoekers na de bloedige aanslag van vorige woensdag. Maar het zal er nooit meer hetzelfde zijn. Buitenlandse bezoekers zullen de prachtige collectie vermoedelijk niet met exclusieve aandacht bewonderen. Tunesiërs blijven overmeesterd door angst en vooral heel veel vragen. Waarom? Wat hopen ‘ze’ hiermee te bereiken? Wat zal er nu gebeuren? Zullen de toeristen wegblijven? Hoe gaan politiek en veiligheidsdiensten reageren. De terreuraanslag overmant de Tunesiërs met onzekerheid, over hun eigen toekomst en over hoe het buitenland naar hen kijkt.
analyse
Analyse

"Blijf vooral niet weg!"

"Zeg aan je landgenoten dat ze naar Tunesië moeten komen", zegt een oude man me aan het museum Bardo. "Zeg hen dat ze vooral niet weg mogen blijven, want dan winnen de terroristen". De angst dat toeristen hun reis naar Tunesië zullen annuleren zit er dik in. Geen wonder, want het toerisme draagt hier voor goed 15% bij aan het Bruto Nationaal Product. Bijna 20% van de bevolking leeft rechtstreeks of onrechtstreeks van het toerisme.

Een ineenstorting van de sector zou een ware ramp betekenen. Het geld dat (vooral Europese) toeristen spenderen aan hotels en taxi’s, in restaurants, musea en souks, is van levensbelang. Je merkt het op de luchthaven al: taxichauffeurs gaan elkaar bijna letterlijk te lijf in hun strijd om de toerist die een trip naar z’n hotel zoekt. Als reactie op die angst, is op Facebook een solidariteitscampagne gestart met selfies van solidaire mensen uit de hele wereld met een bordje "Ik breng deze zomer mijn vakantie in Tunesië door" of "Ik ga naar Tunesië, jij ook?"

Aanslag op de politiek?

De verontwaardiging over de aanslag gaat niet alleen over de onrust om het toerisme. Veel Tunesiërs zijn bekommerd welke kant het uitgaat met hun land. Eerst waren er 2 decennia van dictatuur onder president Ben Ali, dan kwam de revolutie van 2011. Het waren vooral jongeren die op straat kwamen. Zij maakten de revolutie, omdat ze genoeg hadden van de corruptie, de onderdrukking, de hoge werkloosheid en de weinige kansen die ze kregen.

Van alle landen die een revolutie doormaakten, heeft Tunesië het minste bloed vergoten en het meeste vooruitgang gemaakt. Er is instabiliteit geweest, politieke moorden ook, maar uiteindelijk kreeg Tunesië een nieuwe – behoorlijk vooruitstrevende – grondwet, waarin onder meer vrouwenrechten werden opgenomen. In oktober waren er parlementsverkiezingen die rustig verliepen. Een bloeiende jonge, nieuwe democratie. Er werd een nieuwe regering gevormd, met als grootste partij het seculiere Nidaa Tounes. Die vormden een brede coalitie met de religieuze Ennahda-partij. Het ging net goed, of beter toch. En dan dit. De weg naar het droom-Tunesië van velen was nog lang, maar er was hoop. Die is deze week in de kiem gesmoord.

Aanslagen alom

Verrast dat er terreuraanslagen worden gepleegd, zijn de Tunesiërs niet. Ze weten dat er een radicale onderstroom is, bijvoorbeeld van aanhangers van Ansar al-Sharia. De groep is altijd gelinkt aan Al Qaeda in de Islamitische Maghreb, maar de voorbije maanden hebben sommige aanhangers trouw gezworen aan de terreurgroep IS. De veiligheidsdiensten jagen al maandenlang op slapende cellen, groepjes die zich zo ongemerkt mogelijk voorbereiden op een aanslag, lange tijd afwachten als het moet, om dan zo verrassend mogelijk toe te slaan.

Er worden veel – op relatief kleine schaal – aanslagen gepleegd in Tunesië, meestal in afgelegen gebieden, tegen veiligheidsdiensten. Het is geleden van 2002 dat er nog buitenlanders omkwamen. Toen was dat bij de aanslag op de oude synagoge van Djerba, 21 doden. Of het Museum Bardo effectief het beoogde doel was vorige woensdag, blijft onzeker. Uit een reconstructie van de politie blijkt immers dat de schutters eerst het parlement wilden binnendringen. Daar stuitten ze op te veel politie. Mogelijk zijn de daders dan uitgeweken naar het Museum dat vlak naast het parlement, op dezelfde site ligt. Hoe dan ook is Tunesië in z’n jonge democratische hart geraakt.

Libië en Tunesië zijn verbonden

Tunesië, met z’n zeebries en heerlijke zon, heeft iets van Zuid-Europa. Ook in de hoofden van vele mensen. Maar het kleine land ligt geprangd tussen Algerije en Libië, twee landen die in een heel andere staat zijn. Zeker de instabiliteit in Libië, met z’n vele milities, twee regeringen en toenemende chaos heeft een negatieve invloed op Tunesië. Strijders steken de grens gemakkelijk over, als het over land niet lukt, dan over zee. Het is bekend dat er veel wapens over en weer gesmokkeld worden. 2000 tot 3000 jihadistische strijders komen uit Tunesië. Ze gaan niet alleen naar Syrië of Irak maar heel vaak ook naar Libië.

Libië en Tunesië zijn op veel vlakken verbonden met elkaar. Libië is veel strikter en er valt voor jongeren (veel) minder te beleven. Veel Libische jongeren gaan tijdens het weekend naar Tunesië, naar Djerba vaak, om daar het weekend door te brengen, te dansen, te drinken… En dan uitgelaten, terug naar Libië voor de werk- of studieweek. De over-de-grens-pleziertjes hebben ook een keerzijde want het reizen van extremisten gaat even gemakkelijk. We leerden deze week dat de twee schutters van het museum Bardo in december vorig jaar naar Libië getrokken zijn, voor een wapenopleiding in een trainingskamp. Terugkomen naar Tunesië kan niet moeilijk geweest zijn.

Werkloosheidsprobleem

En dan is er die beruchte werkloosheid, één van de voedingsbodems van radicalisering. Neen, niet alle (langdurig) werklozen gaan aanslagen plegen, gelukkig maar, want dan had de wereld een niet te overzien probleem. Maar armoede, uitzichtloosheid én blijvende werkloosheid maken wel frustraties los, zeker na decennia van corruptie, onderdrukking, foltering van oppositiestemmen en dies meer. Jarenlang al is jongerenwerkloosheid een probleem, niet alleen in Tunesië, maar in veel meer landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, een regio met een immens jonge bevolking. Het was ook mede de oorzaak voor de start van de Arabische Lente in Tunesië. De jonge Mohammed Bouazizi die ondanks z’n diploma’s geen werk vond en als groentenverkoper op de markt van Sidi Bouzid genoeg geld probeerde te verdienen om z’n hele familie eten te geven. De frustratie en uitzichtloosheid maakte dat hij zichzelf in brand stak voor het gemeentehuis. Het begin van immense onrust die zich over de regio zou verspreiden.

Die werkloosheid is vier jaar na de revolutie verre van opgelost. Ruim 17% van de Tunesiërs heeft geen werk, bij jongeren is dat zelfs 30%. En – opmerkelijk – bij de hoogopgeleide jongeren heeft 1 op de 2 geen job: er zijn gewoon niet genoeg vacatures voor hoogopgeleiden. “De jongeren hangen hele dagen op straat of in het koffiehuis”, vertelt Walid me in de arme buitenwijk Tarakoum. “Sommigen komen in aanraking met foute figuren. Hun hoofd wordt gek gemaakt en ze gaan rare dingen doen”. Mounchi, 40 en volledig blut, beaamt. “Soms wil je echt geen slechte dingen doen, maar ze beloven je geld en dan doe je het toch. Omdat je weet dat je familie dan tenminste even eten heeft”. De revolutie van 2011 heeft niet gebracht wat velen gehoopt hadden. Het doet de frustratie - alweer - toenemen. Alsof het maar nooit wil lukken om vooruit te komen.

Hartverwarmend

Maar alle problemen, bange vooruitzichten en zorgen ten spijt, zijn de Tunesiërs bovenal geschokt door de persoonlijke drama’s na die bloedige aanslag. Alsof het om hun eigen vrienden gaat, bekommeren ze zich om de – in dit geval buitenlandse – slachtoffers. Naar best vermogen omringen ze hen met zorg en aandacht. “Ha, u komt uit België? Wat vreselijk dat ook uw land getroffen is door dit geweld. Het is verschrikkelijk, dit is Tunesië niet. Het spijt ons”. In het ziekenhuis waar onze landgenoot Gabriël Verfaillie verzorgd wordt voor zijn vier schotwonden – zijn vrouw is omgekomen bij de aanslag – staan drie Tunesiërs aan zijn ziekbed. Met bloemen. Met excuses. Met troostende woorden. “Dit is niet de Islam”, zegt een jonge man van een mensenrechtenorganisatie. Hij kent Verfaillie niet maar wil z’n boodschap overbrengen. “Mijn godsdienst is er één van vrede”. De onwaarschijnlijk sterke Verfaillie antwoordt meteen dat hij dat weet. “Dit is niet de Islam, ik ben zelf gelovig en respecteer religie. Ik neem de moslims of de Islam niets kwalijk”. Asma – van een andere organisatie – zegt met tranen in de ogen dat ze iets had voorbereid, maar de woorden nu niet vind. Ze vraagt of ze zijn voorhoofd mag aanraken, een teken van groot respect. Dat respect is wederzijds. “Ik ben ook gelovig en weet zeker dat ik mijn vrouw zal terugzien.”

Ze troosten elkaar. Of hoe er toch iets moois naar voren komt in deze ellende.

(Inge Vrancken is buitenlandverslaggever bij VRT Nieuws, gespecialiseerd in het Midden-Oosten.)

 

Meest gelezen