Nobelprijzen: vruchten van een naïeve uitvinder met wroeging

Het is weer de tijd van de Nobelprijzen. Wetenschappers, schrijvers en economen vallen in de prijzen. Ze worden bedolven onder eer en roem, maar ze krijgen ook een aanzienlijke geldprijs. Dit jaar 855.000 euro per prijs, om precies te zijn. Maar waar komt dat geld al meer dan 100 jaar vandaan? En kan het blijven komen?

De vader van de Nobelprijzen is, dat weten we allemaal, Alfred Nobel, een Zweedse chemicus en uitvinder van honderden dingen, maar vooral van dynamiet. Daarmee legde hij de basis voor zijn gigantische fortuin. Dat fortuin kwam na zijn dood, op zijn uitdrukkelijke wens, terecht in een fonds, de Nobelstichting.

Dat de stichting werd opgericht (en dus de prijzen nog altijd worden uitgereikt) is waarschijnlijk puur toeval. Nobel las in 1888 zijn eigen overlijdensbericht. Een Frans magazine had Alfred verward met zijn wel degelijk overleden broer Ludvig. Boven zijn eigen overlijdensbericht las Nobel "De handelaar in de dood is dood".

De titel van zijn overlijdensbericht was zeker niet vergezocht. Zijn vader produceerde al massaal wapens voor de Russen en ook zijn eigen dynamiet werd gebruikt als wapentuig. Nobel wist trouwens al heel vroeg, nog voor de uitvinding, dat dynamiet een militair doel zou hebben. Toch leek hij die werkelijkheid in al zijn naïviteit te negeren.

Testament

De stempel “Handelaar in de dood” lag Nobel zwaar op de maag. Het zette hem wellicht aan tot het opstellen van een testament, een jaar voor zijn dood. Daarin stond dat 94 procent van zijn hele vermogen terecht moest komen in een stichting, zeg maar een beleggingsfonds. Dat fonds moest investeren in “veilige beleggingen” en de rente op het kapitaal moest uitgekeerd worden aan de winnaars van 5 prijzen in evenveel domeinen: literatuur, chemie, fysica, geneeskunde en, als ultieme wiedergutmachung: vrede.

Omdat het testament van Nobel nogal vaag en onvolledig was, duurde het jaren voor de beheerders alles hadden uitgeklaard en voordat alle instituten akkoord waren gegaan. Pas 5 jaar na zijn dood, in 1901, konden de eerste prijzen worden uitgereikt. De 6e Nobelprijs, die voor Economie, werd pas in 1969 in het leven geroepen.

Geld in kas

Wetenschappers kunnen wereldwijd trouwens op beide oren slapen: er is nog geld genoeg in kas bij de Nobelstichting. Vandaag staat de teller van het beleggingsfonds op 415 miljoen euro. Aan elke prijs is dit jaar 855.000 euro verbonden. Marge genoeg dus.

En toch moet ook de Nobelstichting voortdurend bijsturen. Zo hakten de Grote Depressie en de twee wereldoorlogen er stevig in. Pas in de jaren 90 bereikte het fonds weer de startwaarde van in 1900. In 2000 piekte de waarde, gestuwd door stijgende beurzen. Maar beurscrisissen in de jaren daarna veroorzaakten weer een daling.

Dat noopte het fonds om in 2012 het roer deels om te gooien. Toen maakten de beheerders bekend dat (slechts) 50 procent in aandelen zal worden belegd, 20 procent in vastrentende producten, zoals obligaties, en 30 procent in “andere”, zoals vastgoed.

Vandaag heeft het fonds weer bijna dezelfde (omgerekende) waarde als die in 1900. Kortom: alle winst ging niet naar dividenden, bonussen of pensioenplannen, maar naar de fortuinlijke wetenschapper, schrijver en wereldverbeteraar. Qua wiedergutmachung kan dat tellen.

Meest gelezen