Vic, George en Apo, de Armeniërs van Jeruzalem

In Armenië wordt vandaag de Armeense genocide herdacht. Maar ook in de rest van de wereld staat men stil bij wat er met de Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog is gebeurd. Onze correspondente Nicky Aerts trok naar de Armeense wijk in de Oude Stad in Jeruzalem en geeft ons een sfeerbeeld van hoe Armeniërs daar leven.

Uiterst geconcentreerd op een paar beschilderde tegels die voor hem uitgespreid liggen, zo tref ik Vic Lepejian aan in zijn keramiekwinkel in de Armeense wijk in de Oude Stad van Jeruzalem. Vic is 65 en werkt hier al zolang hij het zich kan herinneren.

Zijn vader was ongeveer drie jaar toen hij in 1915 met zijn ouders de eerste keer wegvluchtte. In 1923, als zijn familie voor de tweede keer op de vlucht slaat, komen de Lepejians in Jaffa terecht.

Wanneer in 1948 de gevechten tussen Palestijnen en Israëli’s in alle hevigheid losbarsten, pakken ze zich noodgedwongen nog een keer op en belanden in de toen al bestaande Armeense wijk in Jeruzalem.

Dagboek

Vic’s vader heeft een dagboek bijgehouden. Af en toe bladert Vic er nog eens door. In het dagboek heeft hij gelezen dat zijn vader en de rest van de Armeniërs op een bepaald moment gras moesten eten om te overleven.

Ik zeg hem dat de mensheid honderd jaar verder in de tijd blijkbaar nog geen stap vooruit gezet heeft; dat de Palestijnse vluchtelingen in het Yarmouk kamp in Syrië moeten overleven op gras. We schudden allebei het hoofd.

Armeense wijk

De winkel van Vic is één van de eerste Armeense winkels die je tegenkomt als je vanuit Jaffa Gate de Oude Stad inwandelt. In plaats van rechtdoor te gaan, de Arabische souk in, sla je rechtsaf. Je kan er ook anders in, via Zion Gate.

De Armeense wijk is een zakdoek groot. Een halve straat, een kathedraal (een tijdje geleden nog in het nieuws dankzij Kim Kardashian en Kanye West) en zo’n 2.000 Armeniërs. Dat is wat overblijft van de volgens Vic meer dan 50.000 Armeniërs, die in de jaren 50 in Jeruzalem woonden. Uiteraard niet allemaal in de Oude Stad.

Als ik hem vraag hoe dat komt, waar ze allemaal naartoe zijn, zegt hij: “Er is een grote emigratiebeweging geweest begin jaren 60, toen Jeruzalem onder Jordaans bewind stond. Maar ook daarna zijn heel wat jongeren weggetrokken. Naar Australië of Amerika. Daar kan je het maken."

"Hier is het absoluut niet gemakkelijk. Je kan niet hogerop geraken. Bovendien zijn er de fanatieke, gekke, religieuze mensen met kippa’s. Ze komen door de Armeense wijk om tot aan de Klaagmuur te wandelen, omdat dit de veiligste weg is, maar ondertussen spuwen ze op onze Patriarch als ze hem onderweg tegenkomen.”

Eén van de zonen van Vic is naar Amerika gegaan. De andere volgt hem op in de winkel. Vic is hier gelukkig, zolang hij maar regelmatig op vakantie kan gaan.

Christelijke wijk

George Sandrouni is 51 en net als Vic een Armeens keramist. Hij heeft zijn winkel en workshop in de christelijke wijk. “Ik ben hier niet om de christelijke wijk te koloniseren,” zegt hij meteen met een kwinkslag.

Zijn verhaal loopt zo goed als gelijk met dat van Vic. Zijn vader was negen jaar toen hij samen met zijn moeder en grootmoeder naar Israël gekomen is. Het is niet duidelijk of ze eerst naar Syrië of Libanon gevlucht zijn voor ze naar Jeruzalem kwamen.

Jeruzalem heeft al sinds de vierde eeuw een grote Armeense gemeenschap. De Armeniërs waren immers de eersten die zich als natie collectief tot het christendom bekeerd hebben. In het klooster in de Armeense wijk woonden in de nasleep van de genocide meer dan zesduizend mensen.

Toen ze langzaam maar zeker terug op hun positieven gekomen waren, werk gevonden hadden en zich een woonst konden veroorloven, verlieten ze het klooster. Nu wonen er nog een kleine honderd mensen binnen de kloostermuren. Het is een stad in de stad.

Ons kent ons

De tweeduizend Armeniërs die nu nog in Jeruzalem wonen, kennen mekaar allemaal. Of zoals George het verwoordt: “We kennen mekaar niet alleen, we weten veel meer van mekaar dan we over onszelf weten.”

Of hij ooit teruggeweest is naar Armenië, vraag ik. George zegt dat hij niet terug kan gaan, omdat het Armenië van vandaag niet het Armenië van zijn familie is. Het land waar de Sandrouni’s vandaan komen, valt vandaag onder Turks bewind en heeft voor George niets meer met zijn Armenië te maken.

Ik ben benieuwd naar de Armeense tradities, de Armeense keuken. “Ah”, zegt George, ”wij hebben gerechten die een marteling zijn voor degene die in de keuken staat. Eén van onze typische gerechten (kleine deegballetjes met vlees overgoten met een yoghurt- looksaus) vraagt uren voorbereiding en zowaar twintig minuten om op te eten.”

Ik beslis hem niet te verklappen dat ik vegetariër ben, want zijn ogen glinsteren en zijn maag knort als de smaak van het gerecht in zijn mond komt.

Apo en zijn apostels, de jonge generatie

We hebben afgesproken op neutraal terrein, of toch bijna: het American Colony Hotel. Een hotel in Oost-Jeruzalem (op de rand van Oost en West-Jeruzalem) dat gefrequenteerd wordt door zowel Israëli’s als Palestijnen.

Apo Sahagian is druk in gesprek verwikkeld. Het gaat over muziek. Apo is 24 en heeft zijn eigen band: Apo&the Apostels. De band is samengesteld uit Palestijnen en expats. Als ze optreden in Jeruzalem, Bethlehem of Ramallah is het gegarandeerd "ambiance".

Apo is ook Armeniër. Zijn overgrootvader was in 1923 bijna op de boot naar Frankrijk gestapt, maar toen hij hoorde dat een verloren gewaand familielid onderdak gevonden had bij de Armeniërs in Jeruzalem, besliste ook hij daar naartoe te gaan. “Ik heb het hem nog altijd niet vergeven,” zegt een lachende Apo.

“De Armeniërs in Jeruzalem hebben een eigen, kleine wereld waarbinnen ze zich bewegen. Zowel politiek als cultureel. Wij zijn niet voor of tegen de Israëli’s, noch voor of tegen de Palestijnen. Wij hebben het trouwens nooit over de Iraëli’s en de Palestijnen, maar over de Arabieren en de joden,” voegt hij er nog aan toe.

Apo komt uit een politiek geëngageerde familie, maar die politiek waar ze het over hebben, is de Armeense politiek. “Niet de Palestijns-Israëlische kwestie, yalla", zegt hij met een typisch afkeurend handgebaar.

Het Armeens dat de Armeniërs thuis spreken en onderwezen krijgen op de Armeense school in de Armeense wijk binnenin de muren van het Armeense klooster is ondertussen doorspekt met Arabische, Hebreeuws en Russische woorden, “maar ik houd het liever beperkt,” zegt Apo, “ik wil dat de taal zo zuiver mogelijk blijft.”

Apo is een nationalist, maar dat moet ik als Europeaan vooral niet verkeerd begrijpen, haast hij zich om te zeggen, “want bij jullie heeft dat een negatieve bijklank. Ik ben een patriot en wil alleen maar het beste voor mijn land.”

En daarmee is het belangrijkste gezegd. Apo is één van de jonge Armeniërs, die nog hier gebleven is. Maar het klopt wat Vic en George me eerder al vertelden, heel wat jonge Armeniërs gaan tegenwoordig hun geluk ergens anders zoeken en laten Jeruzalem voor wat het is.

Vandaag is de Armeense genocide honderd jaar oud. De Armeniërs uit Jeruzalem hebben verzamelen geblazen in de Armeense kathedraal en zullen stilstaan bij de gruwel die hun volk overkomen is. Er wordt gebeden en er zal een mural onthuld worden die speciaal voor de gelegenheid gemaakt is door keramist Vic Lepejian.

Vic, George, Apo en alle andere Armeniërs zijn honderd jaar na de feiten nog heel erg op zichzelf betrokken. Uit zelfbehoud. Want ook honderd jaar na de feiten voelen heel wat Armeniers zich nog niet overal veilig. En ook honderd jaar na de feiten heeft Israël (net als Turkije en een aantal andere landen, nvdr.) deze genocide nog altijd niet erkend.

Meest gelezen