Voetbal? Ik vind er niks aan

Vanavond slaat de Duivelsgekte weer toe. Heel het land kijkt reikhalzend uit naar de achtste finale Hongarije-België. Heel het land? Neen, er zijn ook mensen die er niet van moeten weten. VRT-journalist Flip Feyten heeft het geprobeerd, maar bekent: tussen hem en voetbal komt het nooit meer goed.

Mag ik even aandacht vragen voor een bedreigde mensensoort? Die bovendien op dit moment een paar moeilijke weken beleeft? En die maar heel zelden uit de kast durft komen?

Publish and be damned, zeggen ze. Welaan dan, bij deze doe ik mijn coming out: voetbal, ik vind er niks aan. Het is een zeldzame aandoening, en er is weinig begrip voor, dat kan ik u wel melden.

Ik heb het geprobeerd

Ik heb het geprobeerd hoor. Maar al die wedstrijden op tv, het duurt een eeuwigheid. Ze lopen met z’n allen te knoeien op dat veld, die bal stuitert heen en weer als in een flipperkast, en net als mijn blik afdwaalt naar de koelkast of de klok valt er een goal, daar kun je donder op zeggen.

Oké, op tv zie je elke goal drie keer maken. De laatste keer zo langzaam, dat ik denk: had hij die niet kunnen houden? (*).

Ik mag er niet aan denken dat ik zelf naar een match in het stadion ga. Al die brullende mannen met belachelijke pruiken, die gillende vrouwen met beschilderde gezichten, die jongetjes die staan te huilen als hun ploeg verliest. Ik zit er in mijn warme veilige huis met lichte verbijstering naar te kijken.

Voorspelbare algemeenheden

Natuurlijk, met mijn verstand kan ik wel snappen wat er aan de hand is. In theorie begrijp ik dat het fijn kan zijn je zo te laten gaan in die sfeer, dat groepsgevoel, die euforie. Maar het doet mij niets. Ik zit ernaar te kijken als koe naar een trein. Wat is er nu zo opwindend aan 22 volwassen mannen die uit alle macht een balletje in een rechthoek proberen te trappen? Wat is daar nu de meerwaarde van?

Hoe is het toch mogelijk dat mensen daar hun hele bestaan door laten beheersen? Dat talentvolle journalisten hun hele leven lang niks anders doen dan wedstrijden verslaan, spelers interviewen, opstellingen becommentariëren, analyses maken, praatprogramma’s volpraten, artikels schrijven – allemaal over dat ene spelletje?

Waarom moeten we elke dag geïnformeerd worden over elke vlucht, elke busrit, elk fietstochtje, elke maaltijd, elk familiebezoek, en elk meninkje van dat stelletje ballentrappers? Hebt u die interviews trouwens al eens goed beluisterd? Hebt u daar al ooit iets anders dan de meest voorspelbare algemeenheden gehoord?

Toen er laatst in het journaal een heus nieuwsitem was gewijd aan - ik zweer het - de binnenkant van de hotelkamers van de Rode Duivels, ben ik gillend van mijn tv weggelopen.

Grastapijtje bij de kapper

Het zijn zware tijden. Je kan je hoofd niet buitensteken of je wordt belaagd met vlaggen, spandoeken en gadgets van het Europees Kampioenschap. Bij mijn kapper ligt een plastic grastapijtje in de etalage, met daarop een officiële EK-voetbal. Denken die reclamejongens nu echt dat ik daardoor wat vaker naar de kapper zal gaan? Over de achteruitkijkspiegelsokken hoef ik het niets eens te hebben zeker?

Mijn afwijking heeft ook voordelen, dat moet ik toegeven. Er zijn opvallend veel momenten waarop ik volkomen ongestoord mijn boodschappen kan doen en moeiteloos parkeerplaats vind. Ik lees meer boeken, en ik maak aangename wandelingen in stille uitgestorven straten.

Maar er zijn ook nadelen. Je kan je niet helemaal afsluiten van de werkelijkheid, je moet toch minstens weten hoe het in de wereld gesteld is en op de hoogte zijn van enkele wedstrijduitslagen.
Dus verman ik mij en raadpleeg ik tijdens een wedstrijd enkele keren de app van Sporza om te weten hoe het staat met de Belgen. Dat geeft merkwaardig genoeg ook wel voldoening. Het duurt meestal ellendig lang voor er een goal valt, en dan stel ik met genoegen vast hoeveel tijd ik niét verspild heb aan het kijken naar al dat geklungel. Maar ik moet toegeven: hoe dichter de Rode Duivels bij de finale raken, hoe moeilijker het wordt om niet even stiekem de tv op te zetten. Noem het een moment van zwakte.

Jeugdtrauma

Misschien is het allemaal terug te brengen tot een onverwerkt jeugdtrauma. Als kleine jongen mocht ik een keer meegaan naar een match Antwerp-Beerschot, op de Bosuil. Dat kwam omdat een ver familielid in het bestuur van Antwerp zat.

Ik was erg geïnteresseerd in wat de keeper van Antwerp in zijn eentje in de goal stond te doen op het moment dat alle andere spelers aan de andere kant van het veld waren. Ik keek verrukt naar het sportvliegtuigje dat overvloog met een lange wimpel aan zijn staart, en las luidop de reclameslogan voor die daar op stond. En ik applaudisseerde hartelijk toen een speler van Beerschot een hele knappe goal maakte.

Dat schijnt allemaal niet te mogen. Ik ben nooit een tweede keer mee gevraagd.

Het is nooit meer goed gekomen.

(*) Deze grap is niet van mij. Ik heb hem gepikt bij de Nederlandse cabaretier Wim Kan.

Meest gelezen