Partij van de werkman op zoek naar een nieuw elan

De SP.A kan bogen op een rijke geschiedenis die teruggaat tot de 19e eeuw. Ooit waren de socialisten een grote partij, met een grote aanhang bij de arbeidersklasse. Vandaag is de sociaal-democratische SP.A een middelgrote partij die in het hedendaagse Vlaanderen ietwat in de verdrukking is geraakt.

Tijdens de 19e eeuw had de industriële revolutie veel mensen richting steden gedreven, op zoek naar werk en een beter bestaan. De werkomstandigheden in de fabrieken waren op zijn zachtst gezegd ondermaats: een ideale voedingsbodem voor een georganiseerde arbeidersbeweging.

In 1877 wordt de Vlaamse Socialistische Arbeidersbeweging opgericht, de eerste socialistische partij van België, met de Gentse coöperatieve Vooruit als sterkhouder. Het zijn de tijden van de Gentse socialistische voormannen Edmond Van Beveren en Edward Anseele (foto). In 1879 volgt een fusie met de Parti Socialiste Brabançon en ontstaat de Belgische Socialistische Arbeiderspartij. De rooien hebben nu weliswaar een partij en partijleden, maar kiezers vormen een probleem, want daar is namelijk een gebrek aan. Door het cijnskiesrecht gaan alleen rijke mannen kiezen, en die stemmen niet rood. Daarom focussen de socialisten zich op de uitbreiding van het kiesrecht.

In 1885 wordt de Belgische Werkliedenpartij (BWP) opgericht, de eerste écht socialistische partij die overal in het land vertegenwoordigd is. Verbod op kinderarbeid, verlaging van de arbeidsduur, verplicht lager onderwijs en algemeen stemrecht: dat zijn de belangrijkste strijdpunten van de BWP. De basisbeginselen van de partij worden vastgelegd in het Charter van Quaregnon, het werk van de Brusselaar Emile Vandevelde. Daarin staat onder meer dat de BWP het kapitalistisch stelsel moet omvormen tot een collectivistisch stelsel. Het charter van Quaregnon zou bijna 100 jaar standhouden, tot het uiteenvallen van opvolger BSP-PSB in een Vlaamse SP en een Franstalige PS. Edward Anseele wordt de eerste Vlaamse socialist die verkozen raakt als Kamerlid.

De Eerste Wereldoorlog brengt de BWP mee aan de macht, in een regering van nationale eenheid. Na de oorlog telt de regering-Delacroix drie socialistische ministers: Emile Vandervelde, Edward Anseele en Joseph Wauters. Anseele realiseert de achturige werkdag en een fonds voor werklozen en schaft de beperkingen op het stakingsrecht af. De Tweede Wereldoorlog is een echte splijtzwam voor de BWP. Hendrik De Man ontbindt de partij en kiest voor de collaboratie. Een aantal andere leiders keert zich van hem af en richt de Belgische Socialistische Partij (BSP) op.

Sociale zekerheid, kolen en onderwijs

Na de oorlog laten de socialisten zich gelden, met zwaargewichten als Paul-Henri Spaak en Achiel van Acker. Vooral die laatste is belangrijk. Als premier is hij zowat de architect van het sociale zekerheidsstelsel dat we vandaag nog altijd hebben. Zijn bijnaam “Achiel Charbon” dankt hij aan de kolenslag, waarbij de kolenmijnen de motor van de Belgische economie werden.

In de naoorlogse koningskwestie spelen de socialisten vooral een bemiddelende rol, maar als het over onderwijs gaat, gaan ze voluit. Er ontstaat een ware schoolstrijd tussen katholiek en niet-confessioneel onderwijs die uiteindelijk beslecht wordt door het schoolpact. Maar het zijn de teloorgang van de zware industrie in Wallonië en de economische crisis van de jaren 70 die rood parten spelen en leiden tot een electorale neergang.

De unitaire BSP-PSB worstelt ook met de groeiende communautaire tegenstellingen. Vanaf 1970 komt er een dubbel voorzitterschap, met Jos Van Eynde (rechts op foto) en Edmond Leburton. Desondanks blijven de tegenstellingen tussen Vlaamse en Franstalige socialisten groeien. Het Egmontpact luidt het einde van de unitaire partij in. André Cools (links op foto) kan het niet hebben dat Vlaamse socialisten niet meer op zijn golflengte zitten en trekt eruit: hij richt de PS op. De Vlaamse socialisten gaan onder Willy Claes verder onder de naam BSP.

Op- en neergang

In 1980 laten de Vlaamse socialisten de “B” vallen. Onder Karel Van Miert gaat de SP op zoek naar een nieuwe identiteit: milieu, vrouwenemancipatie en ontwikkelingshulp zijn nieuwe thema’s waarmee de partij zich profileert. Van Miert en een schare “Jonge Turken”, onder wie Louis Tobback, Luc Van den Bossche en Norbert De Batselier, vernieuwen de partij.

In de eerste helft van de jaren 80 zitten de socialisten in de oppositie. De nieuwe wind onder Van Miert en het strenge crisisbeleid van rooms-blauw geven de SP een electorale boost. Er worden nieuwe kiezers aangetrokken, maar daartegenover staat dat veel traditionele SP-stemmers geleidelijk van hun partij vervreemden. Dat heeft te maken met de ontzuiling in de samenleving, maar ook met de toegenomen welvaart. De tijden van de strijd voor sociale verworvenheden lijken achter de rug.

In 1991 krijgt de SP een electorale dreun op “zwarte zondag”: voor het eerst zakt de partij onder de 20 procent. Het Agustaschandaal betekent een enorme klap, maar ondanks Agusta en een aantal andere onverkwikkelijke corruptieschandalen kan de partij zich handhaven. De “smoel” van partijvoorzitter Louis Tobback en de slogan “Uw sociale zekerheid” doen hun werk in 1995 . Het blijkt een electorale opflakkering, want vier jaar later zet de neergang zich door en verliest de SP nog eens 5 procent. De jaren van regeringsdeelname eisen hun tol.

Krachten bundelen

Minder stemmen betekent niet minder invloed. Onder impuls van partijvoorzitter Patrick Janssens wordt de partij gemoderniseerd en krijgt ze een nieuwe naam: Socialistische Partij Anders (SP.A). De partij wil naar eigen zeggen een sociaal progressief alternatief bieden.

“Anders” wordt ook zichtbaar, want de partij wordt letterlijk opengebroken en gaat een kartel aan met Spirit, zeg maar de progressieve vleugel van de ter ziele gegane Volksunie. Die krachtenbundeling brengt iets op want SP.A-Spirit zet een sterke prestatie neer bij de verkiezingen in 2003 en 2004. Dat heeft ook te maken met de figuur van Steve Stevaert, ja die van “het socialisme zal gezellig zijn, of het zal niet zijn”.

De bedachtzame Stevaert lijkt aan te voelen dat zijn rijk van korte duur is en stapt er in 2005 al uit: hij kiest voor het gouverneurschap van Limburg. Twee jaar later krijgt het kartel alweer een rake electorale klap en verdwijnt het naar de oppositiebanken. Dat blijkt niet goed voor de cohesie, want in 2008 volgt de splitsing. Spirit is intussen verveld tot VlaamsProgressieven en gaat zijn eigen weg, die via de SLP uiteindelijk bij Groen belandt. Enkele kopstukken, onder wie Bert Anciaux, Jan Roegiers en Stijn Bex, blijven plakken bij de SP.A en worden rood.

De partij heeft intussen een vrouw aan het stuur gekregen, maar Caroline Gennez blijkt niet in staat de neergang van de Vlaamse socialisten te stoppen. In 2010 gaat alweer een Kamerzetel voor de bijl: de SP.A is nog maar goed voor 14,6 procent. Gennez gooit de handdoek in de ring in 2011 en Bruno Tobback neemt het roer over. Hij moet de partij weer een smoel geven: gevat zijn, in de aanval gaan als het nodig is en aanvallen van anderen pareren. Afwachten wat dat zal opleveren in het kieshokje.

Meest gelezen