Unitaire staat

België werd in 1831 vanuit Brussel geregeerd. Vandaag omschrijft de grondwet ons land als een federale staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten. De macht ligt niet langer bij een centraal bestuur, maar is verdeeld over zeven wetgevers.
In 1831 is alle macht in het prille België in handen van het parlement, de koning en de regering. De taalvrijheid is in de grondwet vastgelegd, maar de officiële voertaal is Frans. Bij de Vlamingen groeit echter al snel het besef dat ze worden benadeeld. In 1856 wordt de Vlaamsche Grievencommissie aangesteld. De - veelal symbolische - Gelijkheidswet wordt in 1898 goedgekeurd . Die verheft het Nederlands tot tweede officiële taal.

Stilaan neemt de Vlaamse eis een andere vorm aan: aanvankelijk vroegen de flaminganten tweetaligheid, nu eisen ze dat de streektaal de enige officiële voertaal wordt, eentaligheid dus. Het territorialiteitsbeginsel wordt vastgelegd in een reeks wetten rond 1920-30. Maar in de praktijk verandert zo goed als niets, want aan de taalwetten zijn geen sancties verbonden.

Koningskwestie en Schoolpact beroeren Belgische politiek

Niet alleen de taal scheidt de Vlamingen en de Walen. De koningskwestie legt een andere breuklijn bloot. De vraag of koning Leopold III na WOII mag terugkeren naar de troon, verdeelt de Belgen in een katholiek en een vrijzinnig kamp.
Een volksraadpleging moet soelaas brengen, maar legt de vinger nog meer op de wonde. Een meerderheid (58%) van de Belgen blijkt gewonnen voor de terugkeer van de koning, maar het verschil tussen Walen en Vlamingen is onthullend: 72% van de Vlamingen is voor, tegenover slechts 42% van de Walen. De CVP-regering verwelkomt Leopold terug in juli 1950, maar na een maand van stakingen en onlusten in het zuiden van het land wordt weer afscheid genomen.

De schoolstrijd plaatst de katholieken en de vrijzinnigen weer lijnrecht tegenover elkaar. Aanleiding is de beslissing van de katholieke minister Pierre Harmel om de subsidies voor het vrij secundair onderwijs te verhogen. In 1954 komt een paarse regering aan de macht. Minister Leo Collard krimpt de subsidies aan het katholiek onderwijs in. Hij ontslaat ook 110 leraren met een “katholiek diploma”. De katholieken komen massaal op straat. De 3 partijen gaan samen aan tafel zitten. Dat overleg resulteert op 6 november 1958 in het schoolpact.

De schoolstrijd verbond katholieken en vrijzinnigen over de taalgrenzen heen. Met het schoolpact komt daar een einde aan: het taalconflict kan weer volop losbarsten en krijgt bovendien een sociaaleconomische dimensie. De taalkwestie is met andere woorden een communautaire kwestie geworden.

Economische autonomie en taalgrens in de jaren 60

Terwijl het de Vlamingen op economisch vlak voor de wind gaat, loopt het gouden tijdperk van Wallonië op zijn laatste pootjes. De Eenheidswet van de regering-Eyskens in 1961 katalyseert de woede. Onder leiding van vakbondsleider André Renard trekken de Walen de straat op tegen de wet.
Het verzet tegen het Vlaamse België heeft stevig voet aan de grond gekregen. De Waalse oplossing: Wallonië moet de hefbomen in handen krijgen om een eigen economisch beleid te voeren. De Vlamingen maken zich intussen zorgen over het afnemende aantal Nederlandstaligen in België. Uit volkstellingen blijkt de verfransing van Brussel en Vlaamse steden langs de taalgrens. Ze beseffen dat het beter is om de grenzen van hun taalgebied af te bakenen. Tijdens 2 Vlaamse marsen op Brussel wordt luid geroepen om bevriezing van de taalgrens.

De regering-Lefévre-Spaak (1961) besluit de communautaire problemen aan te pakken. Ze maakt een einde aan de omstreden talentellingen en legt in 1963 de taalgrens vast. Ons land wordt ingedeeld in 4 taalgebieden: een Nederlandstalig, een Franstalig en een Duitstalig taalgebied en het tweetalige Brussel.
Met de vastlegging van de taalgrens komt de universiteitsstad Leuven in Vlaanderen te liggen. In de Franstalige afdeling moet dus in principe Nederlands de voertaal worden. De Vlamingen eisen dat de Franse afdeling wordt overgeheveld naar Wallonië, maar stoten op een njet van de bisschoppen. Het katholieke Vlaanderen komt daarop massaal in opstand.

Naar een federaal model

Na de kwestie-Leuven is er geen weg meer rond een staatshervorming. Vlamingen en Walen roepen om ter luidst om meer autonomie. De Walen willen economisch op eigen benen staan, terwijl de Vlamingen hun culturele eigenheid willen benadrukken. De eerste decentraliserende stappen leiden uiteindelijk onvermijdelijk naar federalisme.

Op 18 februari 1970 kondigt premier Gaston Eyskens in het parlement de dood van “La Belgique de papa” aan. “De unitaire staat is door de gebeurtenissen achterhaald”, zegt hij.

Voor de eerste keer in de Belgische geschiedenis is gesleuteld aan het staatsmodel. Voortaan worden 3 cultuurgemeenschappen erkend, de Nederlandse, de Franse en de Duitse, die elk een eigen raad hebben. Het is geen volwaardig parlement: de leden zitten ook al in de Kamer of de Senaat en nemen het zitje in de Cultuurraad erbij.

Daarmee is aan de Vlaamse eis tegemoetgekomen. De Waalse vraag om economische decentralisatie blijkt moeilijker te beantwoorden. Het principe van een drieledige gewestvorming wordt in de grondwet ingeschreven, maar daar blijft het dan ook bij.
De regering-Tindemans schiet uit de startblokken met het ambitieuze Egmontpact, de eerste poging om België om te vormen tot een federale staat met gewesten en gemeenschappen. Het pact legt de bevoegdheden van de gewesten vast, maar versterkt ook de rechten van de Franstaligen in de Brusselse rand via het inschrijvingsrecht. De achterban van de Volksunie, die mee in de regering zit, wijst het pact radicaal af. Tegelijkertijd beschuldigen de regeringspartners Tindemans van sabotage, omdat de uitvoering van het akkoord op zich laat wachten. Het luidruchtige verzet noopt Tindemans eind ‘78 tot het ontslag van de regering.

Martens slaagt waar Tindemans faalde

De regering-Martens neemt het heft over van Tindemans en maakt eindelijk werk van de gewestvorming. In 1980 worden drie gewesten geïnstalleerd. Hun bevoegdheden zijn plaats- of grondgebonden, zoals ruimtelijke ordening, leefmilieu, huisvesting, natuurbehoud en energiebeleid.

De gemeenschappen krijgen intussen uitgebreidere bevoegdheden. Voortaan zijn ze ook bevoegd voor persoonsgebonden materies zoals het gezondheidsbeleid, gehandicaptenzorg en jeugdbeleid. De naam Cultuurraad wordt vervangen door Gemeenschapsraad. De raden krijgen ook een eigen regering.
In ‘88 en ’89 krijgen de gewesten het economische beleid toegewezen. De gemeenschappen krijgen bevoegdheid over het onderwijs. Met de extra bevoegdheden komt ook extra geld mee. Daarnaast krijgt eindelijk het derde gewest vorm: Brussel wordt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Jean-Luc Dehaene neemt de fakkel over en kan in 1993 uitpakken met het Sint-Michielsakkoord. Van een unitaire staat is ons land “een federale staat geworden met de gewesten en de gemeenschappen”.

Na 1999 hevelt de paars-groene regering nog meer bevoegdheden over naar de deelstaten, onder meer de wapenuitvoer.

Meest gelezen