2012 Getty Images

De Mijnenslag van Mesen

In de vroege ochtend van 7 juni 1917 brachten de Britten 19 mijnen tot ontploffing langs de heuvelrug van Mesen, ten zuiden van Ieper. Een van de grootste niet-nucleaire explosies ooit, die nog altijd haar sporen achterlaat. De weinige overlevende Duitsers zijn totaal versuft en geven zich zonder enige tegenstand over.

Om drie uur in de ochtend van 7 juni 1917 wordt het ineens angstaanjagend stil aan het front in de buurt van Mesen, tien kilometer bezuiden Ieper.

Al meer dan een week houden de Britten de Duitse stellingen daar constant onder vuur. Ze hebben er een monsterachtige verzameling geschut voor bij bij elkaar gebracht: 2 266 zware kanonnen, die bijna wiel aan wiel staan opgesteld.

De beschieting is de prelude voor iets veel groters: een offensief om de heuvelrug van Mesen te heroveren. Die aanval begint, na de onheilspellende pauze, om tien na drie, met een explosie van 19 zware mijnen die via lange, diepe tunnels onder de Duitse stellingen zijn aangebracht. De mijnen ontploffen kort na elkaar, de laatste ongeveer 20 seconden na de eerste.

Links de ontploffing van een mijn bij Wijtschate, op de kaart rechts, tussen de rode lijnen, het gebied dat de Britten op een paar dagen innamen, de cirkeltjes met kruis geven de plaatsen aan waar mijnen tot ontploffing kwamen.

Op de beginfoto, een zeer vroege kleurfoto van Fernand Cuville, staan soldaten op de rand van een van de grotere kraters (GettyImages).

Op 6 juni heeft de plaatselijke Britse bevelhebber, generaal Herbert Plumer, de oorlogscorrespondenten in het gebied op de hoogte gebracht dat er iets bijzonders stond te gebeuren en journalist Philip Gibbs van de Daily Chronicle kijkt toe van op de Kasselberg, waar Plumer zijn hoofdkwartier heeft:

“Het was de meest diabolische pracht die ik ooit heb gezien. Uit de donkere hellingen van Mesen en Wijtschate gutsten enorme massa’s scharlaken rode vlammen en aarde en rook, verlicht door dat vuur, dat de hele streek in een rood licht deed baden. Van waar wij toekeken voelden we de grond geweldig bewegen. Waarlijk, de aarde beefde.”

Gesneuvelde Duitse militairen tussen wat overblijft van hun verdedigingspost (National Library of Scotland, collectie Haig)

De kracht van de explosie

In totaal werd onder de heuvelrug zo’n 450 ton aan explosieven aangebracht, overwegend ammonal. Deze springstof werd gebruikt omdat hij goedkoper is dat het bekende TNT, zij het iets minder krachtig. De zwaarste lading, onder Sint-Elooi, was meer dan 43 ton.

De explosie zou de meest luide knal van de hele oorlog hebben veroorzaakt. Anekdotes dat de knal te horen was in Londen (200 km verder) of zelfs in Dublin (!) zijn echter niet geloofwaardig.

Zo zou de Britse premier Lloyd George hem hebben gehoord, maar in zijn memoires is daar niets van terug te vinden. Virginie Loveling maakt in haar bekende dagboek geen melding dat ze een knal had gehoord in Gent.

De explosies veroorzaakten wel een aardschok die geregistreerd werden door seismografen op de sterrenwacht in Ukkel, in De Bilt (Nederland) en op het eiland Wight (Engeland).

Hoe dan ook is de explosie in Mesen de zwaarste geplande ontploffing die door mensen werd veroorzaakt, voor de allereerste atoombom in 1945.

Enkele bij ongeluk veroorzaakte explosies waren echter nog krachtiger. Zes maanden na de Mijnenslag veroorzaakte een ramp met een munitieschip in de Canadese havenstad Halifax een explosie die een vijftal keer krachtiger was.

De explosie van Mesen lijkt ook diegene te zijn die het grootste aantal slachtoffers gemaakt heeft, althans voor de bom op Hiroshima. De getallen lopen op tot 10.000 doden, hoewel het voorafgaande artilleriebombardement ook al een hoge tol moet hebben geëist.

De explosies doden, naar schatting, 10.000 Duitse soldaten. De schaarse overlevenden zijn totaal versuft. Ze geven zich zonder enige tegenstand over, en mogen zonder begeleiding naar de Britse stellingen lopen.

Het infanterieoffensief dat op de mijnexplosies volgt, is zeer zorgvuldig voorbereid. De soldaten (behalve Engelsen ook Ieren, Nieuw-Zeelanders en Australiërs) hebben zelfs een schaalmodel ter grootte van een voetbalveld van het slagveld moeten bestuderen. Voor de dag om is, zijn de Duitsers van de heuvelrug verjaagd.

Plumer boekt het grootste geallieerde succes sinds het begin van de stellingenoorlog aan het westelijk front. Na vier dagen legt hij de gevechten stil. Zijn mannen hebben aan de noordkant van de heuvels de plekken bereikt die in het aanvalsplan waren vastgelegd.

Boven, een grote groep Duitse krijgsgevangenen (BDIC, Albums Valois)

Onder, Australische militairen bestuderen een schaalmodel van de heuvelrug van Mesen (Australian War Memorial)

Het is alles bijeen toch weer een dure overwinning. Los van de enorme kostprijs van het mijnenstelsel verliest Plumer zelf ook 11.000 mannen (doden, gewonden, vermisten).

Maar de slag om Mesen en Wijtschate is toch een morele opsteker van formaat, na jaren van defensieve gevechten, mislukkingen of immobilisme. Alleen het relatief kleine succes van de Canadezen in Vimy (april 1917) gaat aan Plumers krachttoer vooraf.

King George V zal Mesen persoonlijk bezoeken en er vol verbazing naar de enorme kraters (van enige tientallen meters) kijken die bij de mijnexplosies zijn ontstaan.

Generaal Plumer legt met een kaart koning George V het verloop van de Mijnenslag uit, het gezelschap lijkt aan de rand van een krater te staan, juli 1917 (BDIC, Albums Valois)

Toch is Mesen geen klinkende naam in de geschiedenis van de Grote Oorlog geworden. De verklaring daarvoor is in de maanden nà de slag te zoeken.

De herovering van de zuidelijke heuvelrug bij Ieper is een bewust beperkt gehouden offensief, dat een solide basis moest leveren voor een grotere doorbraak in het noordelijk deel van de Ieperboog. Daarna kan de deur naar de Belgische kust geforceerd worden en zal de weg naar Duitsland open komen te liggen.

Maar dat “noordelijke” offensief, de beruchte Derde Slag om Ieper, ook bekend als de Slag om Passendale, mislukt jammerlijk. De grote spelbreker is het weer. Het regent aanhoudend in augustus 1917 en het Britse geschut zakt letterlijk weg in de Vlaamse modder.

Wanneer het offensief na enkele maanden wordt stilgelegd, is de frontlijn amper 8 kilometer opgeschoven en zijn er 70.000 Britse soldaten gesneuveld. Die monsterlijke mislukking werpt ook een schaduw over het succes bij Mesen. De Britse regeringsleider Lloyd George zal in zijn oorlogsmemoires cynisch schrijven dat Mesen niet meer dan een “aperitief” was.

De kreet van de "Dood" in Vlaanderen: "Mensen, hou er mee op, ik kan niet meer!"

Tekening uit het Duitse satirische weekblad Simplicissimus van 19 juni 1917.

De “diabolische pracht” van de 19 exploderende mijnladingen heeft er voor gezorgd dat “Mesen” toch niet helemaal is onder gegaan in de lange lijst van grote en kleine gevechten aan het westelijk front.

Het was op 7 juni 1917 lang niet de eerste keer dat de ondermijningstechniek werd toegepast aan het westelijk front, maar het was wel de grootste operatie in haar soort.

Ondermijnen is eigenlijk een heel oude techniek, die al in de oudheid en de middeleeuwen werd toegepast. Aan het westelijk front werd zij heruitgevonden door beide kampen.

Boven, tekening van een door de Fransen onder een Duitse loopgraaf tot ontploffing gebrachte mijn, gepubliceerd in Illustrated War News, uitgegeven in Londen, in februari 1915.

Onder, een maand later, in maart 1915, probeert hetzelfde tijdschrift met schetsen uit te leggen hoe de Fransen te werk zijn gegaan.

Bij de Britten was de grote promotor van de ondermijningstechniek de ingenieur en industrieel John Norton-Griffiths, die ervaring had opgedaan bij het aanleggen van complexe metrolijnen en stadsriolering , onder meer in Manchester.

Norton-Griffiths,  bijgenaamd "Empire Jack" vormde een klein legertje van “tunnelers” binnen het Britse leger. Zijn tunnelgravers waren in het burgerleven meestal mijnwerkers geweest.

De “tunnelers” werden beter betaald dan gewone soldaten. Ze waren ook vrijgesteld van militaire corvees en stonden bekend om hun soepele omgang met de militaire discipline. Maar hun werk was afgrijselijk zwaar en even gevaarlijk als dat van de soldaten in de loopgraven.

Britse 'tunnelers' aan het graven, rechts een toestel waarmee men 'luisterde' om te horen of ook de vijand in de buurt niet aan het graven was.

In Mesen stonden de tunnelgravers voor bijzondere problemen. De bovenste grondlagen zijn daar ongeschikt voor tunnelbouw. Pas op ongeveer tien meter diepte ligt er een kleilaag die stabiel genoeg is om gangen in te bouwen. Maar de klei kon alleen met hard labeur worden uitgegraven.

Machines mochten niet ingezet worden, omdat het lawaai van de motoren de positie van de tunnel zou verraden hebben. Ook de opvallende blauwe kleur van de klei vormde een probleem. Als die in het open veld gestort werd, was dat een duidelijk signaal van tunnelbouw voor de tegenpartij. Hij moest dus in zakken naar buiten gedragen worden en ver achter het front op een beschutte plek worden gestort.

Duitse "tunnellers" aan het werk

De Royal Engineers, die leiding gaven aan de mijnwerkers, moesten ook ventilatie- en drainagesystemen bedenken en op gang houden. De galerijen werden droog gehouden met handpompen, dag in dag uit bediend door tientallen mannen. Eén tunnel moest toch worden opgegeven na een overstroming .

De Duitsers slaagden er ook twee keer in om het werk aan een mijngang-in-aanbouw te stoppen, door zelf een lading te laten ontploffen vlak bij de plaats waar er gegraven werd.

Aan het tunnelsysteem van Mesen, over een breedte van 15 kilometer, is vele maanden gewerkt. Bij de ingang lagen de tunnels op een gemiddelde diepte van tien meter, maar de springladingen werden op grotere diepte aangebracht onder de Duitse stellingen. De lading bij Sint Elooi zat het diepst: op 40 meter, op het einde van een tunnel van bijna een halve kilometer.

Mix van luchtfoto's van vandaag en toen: de kraters van de Kruisstraat nabij Wijtschate; twee kraters blijven nog over, een derde werd in 1972 dichtgegooid ( met dank aan Gone West/IFFM)

De 19 ladingen zorgden voor de “diabolische pracht” van 7 juni 1917. Militaire historici verschillen van mening over hun tactische belang bij de herovering van de heuvelrug. De Britse artillerie had immers al met grote precisie de Duitse stellingen aan moes geschoten voor de “zuilen van vuur” ten hemel rezen.

Maar zoals generaal Plumer het aan de journalisten in Kassel had beloofd: het Britse offensief zou misschien niet de geschiedenis veranderen, maar in ieder geval wel het landschap! Ook vandaag zijn de littekens van de explosies nog zichtbaar.

In de krater die bij Spanbroekmolen geslagen is, staat vandaag de “Pool of Peace”. Diep onder de grond rusten nog een paar nooit ontplofte ladingen. Hopelijk houden ze hun duivelse pracht voor altijd voor zichzelf. In 1955 ontplofte nog een van de mijnen na een blikseminslag. Er viel nog één slachtoffer, een koe.

Bert Govaerts is auteur van een reeks publicaties over WOI en maakte samen met Jan Coulommier de Canvas-documentaire 'De Mijnenslag' (2007).

Nieuwzeelandse troepen nemen kort na de explosie van de mijnen de heuvelrug in bij Mesen, de Duitse soldaten bieden amper verzet,in de achtergrond de wolken van een beschermend barrage-bombardement, tekening van Henry Charles Seppings-Wright, verschenen in verschillende Britse tijdschriften in 1917 en later

In een Duitse steunloopgraaf vonden de Britten een klok van de kerk van Wijtschate; die werd enkele maanden later tijdens een plechtigheid door generaal Plumer overhandigd aan koning Albert (BDIC, Albums Valois/Times History of the War, vol. 15)

Meest gelezen