Jeanne Orianne, 'moeder' van de gesneuvelden

Bijna 9.000 Belgische militairen sneuvelden in de eerste oorlogsmaanden van 1914, tot de bewegingsoorlog vastliep aan de IJzer. Velen kregen snel een geïmproviseerd graf in de velden, nadien namen stadsbesturen en één privé-persoon, Jeanne Orianne, het initiatief om hen een waardige laatste rustplaats te geven. Een van de weinige vormen van patriotisme die de Duitse bezetter tolereerde.

Tijdens de gevechten in september 1914 in het noorden van de provincie Brabant, ontvluchten veel inwoners hun woonplaats om de relatieve veiligheid op te zoeken van het Nationaal Bolwerk Antwerpen.

Na de val van de versterkte positie op 10 oktober en wanneer de gevechten zich naar het westen hebben verplaats, keren de meesten terug naar huis.

Zo ook Jeanne Caroline Orianne, een ongehuwde dame, die in de villa Cara te Londerzeel woont. Zij ziet bij haar terugkeer her en der geïmproviseerde, ondiepe graven van gesneuvelde, Belgische militairen. Dit zicht schokt haar dermate dat zij besluit deze gesneuvelden een waardig graf te geven.

Jeanne Orianne is geboren in Elsene in 1865. Haar vader, Charles, is officier in het Belgisch leger en overlijdt als gepensioneerd kolonel bij de Rijkswacht in 1892. Hij is een ultraconservatief katholiek wat hem problemen oplevert tijdens zijn carrière en onmiskenbaar invloed heeft op de opvoeding van zijn dochter.

Jeanne Orianne staat helemaal rechts, naast de ploeg mensen met wie zij samenwerkte; De Duitse onderofficier links was hun vaste begeleider.

Na de dood van Charles Orianne, vestigen zijn weduwe, Marie Hannot, en zijn dochter, Jeanne, zich te Londerzeel waar zij rentenieren en hun inkomsten aanvullen met het kweken van pluimvee. Na het overlijden van haar moeder blijft
Jeanne Orianne, beter bekend als mademoiselle of juffrouw Orianne, er alleen wonen.

In oktober 1914 besluit zij om met eigen middelen Belgische gesneuvelden te identificeren en te herbegraven. Zij krijgt hiervoor zelfs de officiële toelating van de Duitse bezettende overheid en er wordt haar een Duits onderofficier toegewezen om het werk te controleren.

Het zware werk, het opgraven en later kisten van het lichaam, laat zij uitvoeren door een paar inwoners uit Londerzeel die zij zelf betaalt. Het onderzoek van het lijk, ten einde dit te identificeren, doet zij zelf.

De lichamen worden in een eenvoudige kist gelegd. Deze is geel geschilderd met een zwart kruis en een nummer. Met goedkeuring van de bezetter wordt een Belgische vlag over de kist gelegd en herbegraven op de dichtst bijgelegen begraafplaats.

De bezettende overheid staat immers niet toe dat de lichamen aan de families worden gegeven. De persoonlijke bezittingen worden zover als mogelijk aan de familie bezorgd.

Juffrouw Orianne beperkt haar activiteiten niet tot de slagvelden in Londerzeel maar strek ze in 1915 uit tot het volledige noorden van Brabant tot Eppegem en Zemst. Hier hebben zware gevechten plaatsgevonden tijdens twee uitvallen van het Belgisch leger uit Antwerpen : tussen 24 en 26 augustus en 9 en 12 september 1914.

Dra rijpt ook in haar geest de ambitie om monumenten op te richten als herinnering aan de Belgische gesneuvelden. Zo richt zij reeds einde 1914 een klein monument op te Neeravert (Londerzeel) ter herinnering aan het gevecht op 29 september 1914.

Om dit alles te financieren volstaan haar eigen middelen niet meer en zij richt een liefdadigheidswerk op om gelden te verzamelen : ‘L’oeuvre de mademoiselle Orianne’ of het ‘Liefdadigheidwerk van mejuffer Orianne’.

Deze organisatie verkoopt onder andere postkaarten en doet oproepen om geldelijk steun tijdens maar ook na de oorlog.

Orianne en haar kleine ploeg verzetten van einde 1914 tot maart 1916 een gigantisch werk. In een brochure die het liefdadigheidswerk verkoopt in 1915 staan niet minder dan 572 herbegravingen vermeld.

Orianne, rechts met een bloemenkrans rond haar hals, en haar ploeg aan het werk in Laar, een gehucht van Zemst

Maar mademoiselle Orianne is niet van de gemakkelijksten. In Londerzeel is zij niet erg populair omwille van haar koppige franskiljonse instelling. Door haar eigengereide houding komt zij in conflict met zowel de lokale, Belgische besturen als met de Duitse, bezettende overheid.

Zij wordt dan ook gearresteerd door de Duitsers op 6 maart 1916 en na een kort verblijf in de gevangenis van Sint-Gillis overgebracht naar het kamp van Holzminden, Duistland. In augustus 1918 wordt ze vrijgelaten en krijgt ze een verblijfplaats toegewezen in Londerzeel. Maar haar activiteiten mag zij niet meer verder zetten.

In Londerzeel is zij echter ook niet meer welkom bij de bevolking en zij verlaat definitief de gemeente om zich in Elsene te vestigen. Na enige omzwervingen zal zij eind jaren 30 in deze gemeente in de Gewijde Boomstraat wonen.

Twee illustere Belgen hebben in deze straat gewoond. Nummer 116 is het sterfhuis van Charles de Coster, auteur van ‘De legende van Tijl Uilenspiegel’ en nummer 73 is het geboortehuis van de toneelschrijver Michel de Ghelderode.

Na de oorlog wordt het opgraven, identificeren en herbegraven van gesneuvelden de opdracht van het ministerie van Oorlog, in het bijzonder de Dienst der Militaire Grafsteden.

Juffrouw Orianne heeft het er zeer moeilijk mee dat haar rol definitief is uitgespeeld en zoekt een nieuwe missie voor zichzelf. Zij zal tijdens het Interbellum verbeten verder geld inzamelen om er herinneringsmonumenten mee te bouwen of vlaggen te schenken aan oudstrijdersverenigingen.

Zij wordt ook betrokken door de lokale oudstrijdersvereniging bij de heraanleg in 1926 van het Belgische militair ereperk te Caen in Frankrijk. In hetzelfde jaar heeft zij reeds twintig monumenten opgericht en vijftien vlaggen geschonken. De monumenten te Londerzeel, Imde en het fort van Walem zijn het initiatief van haar liefdadigheidswerk.

Haar steun reikt zelfs tot in Brazilië : in 1927 schenkt zij een vlag aan de ‘Amicale des Anciens Combattants Belges au Brésil’! Intussen heeft zij er haar eigen fortuin(tje) doorgejaagd en heeft haar liefdadigheidswerk enorme schulden, ondanks herhaalde oproepen in de (voornamelijk Franstalige) pers om steun voor haar initiatieven.

Op de militaire begraafplaats te Eppegem zijn oorspronkelijk zowel Duitse als Belgische militairen begraven. Reeds tijdens de oorlog hebben de Duitsers twee spreuken aangebracht op de muur rond deze dodenakker.

In 1928 schrijft Orianne verontwaardigd naar de minister van Landsverdediging en eist dat deze teksten vervangen worden door patriottische teksten. Zij krijgt hiervoor de toestemming en zal op eigen kosten een Franstalige tekst laten aanbrengen van Emile Verhaeren en een Nederlandstalige van Robrecht Mortier.

Links, een van de door juffrouw Orianne opgerichte monumenten, in Imde, een gehucht van Wolvertem-Meise.

Rechts, uitnodiging voor een benefietconcert ten voordele van het Werk van Orianne.

In 1939 neemt zij initiatieven om gemobiliseerde militairen die financiële problemen kennen te steunen. Haar eigen financiële nood moet ondertussen zeer hoog zijn want ondanks haar diepchristelijke overtuiging wendt zij zich in maart 1940 tot de vrijmetselaarsloge van het Grootoosten van België om steun.

Na de capitulatie op 28 mei 1940 steunt zij met giften gekwetste militairen. Haar energie blijft tomeloos : op 30 maart 1945 krijgt ze een bedankbrief van kolonel (later luitenant-generaal) Jean Piron voor hetgeen zij gedaan heeft voor de Brigade ‘Bevrijding’. Wat precies specificeert Piron echter niet.

In augustus 1945 schrijft zij een geestelijk testament waarin zij iedereen vergeeft die haar kwaad heeft willen doen en zij vergiffenis vraagt voor haar fouten. Ze geeft ook toe dat ze zich dikwijls heeft omringd met de verkeerde personen. Daarna wordt het stil rond mademoiselle Orianne.

Jeanne Orianne overlijdt in Elsene op 14 juli 1951. De ironie van het lot wil dat haar graf op de begraafplaats van Elsene inmiddels is verdwenen. Haar graf had een concessie voor slechts vijf jaar en wordt in 1957 geruimd.

Rob Troubleyn,
Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis

 

Tienen

In de omgeving van Tienen werd zwaar gevochten op en rond 18 augustus. In opdracht van het stadsbestuur begon postbediende en Rode Kruisvrijwilliger Leonard Reynaerts begin november 1914, met een kleine ploeg vrijwilligers, met het ontgraven en herbegraven van gesneuvelde Belgen.

145 van hen kregen een laatste rustplaats in het Romaanse kerkje van Grimde ( foto hierboven, collectie Hans Jacobs), anderen op de militaire begraafplaats van Sint-Margriete-Houtem.

Reynaerts en zijn ploeg noteerden hoe en waar ze de doden vonden, wat ze droegen en aan welke verwonding ze overleden. De Rode Kruisvrijwilliger stelde vast dat velen waarschijnlijk nog levend waren afgemaakt met bajonetsteken.

Op 1 juli 1916 groeven Reynaerts en zijn ploeg hun laatste Belgische soldaten op in Bunsbeek( foto hier onder, collectie Hans Jacobs). In totaal hadden ze 514 Belgen, 151 Duitse en 12 Franse gesneuvelden her opgegraven.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Leonard Reynaerts opnieuw gevraagd door de stad Tienen om zijn ervaring in te zetten om burgerlijke en militaire slachtoffers te identificeren !
 

“Beloning van 10 frank voor het aanwijzen van lijken”

Het militaire ereperk op de begraafplaats van Mechelen ( foto Stadsarchief Mechelen)

Ook in Lier en in Mechelen namen de stadsbesturen het initiatief om de gesneuvelde soldaten een waardig graf te geven.

In Mechelen en omgeving was zwaar gevochten eind augustus en in september 1914, tijdens de uitvallen van het Belgische leger uit Antwerpen. In Lier en omgeving vielen veel doden begin oktober toen Belgen en Britten probeerden de Duitse aanval op Antwerpen af te slaan.

In Mechelen kreeg onderwijzer Hendrik Haesen de leiding van de dienst. Tot maart 1916 werden 508 slachtoffers van de eerste oorlogsmaanden opgegraven. Vooral Belgische soldaten en ook Duitse, maar ook een 40-tigtal burgers.

De ploeg van Haesen was ook actief in de gemeenten rond Mechelen, want het opgraven vereiste een kennis die niet overal aanwezig was. Hendrik Haesen stierf jong, in maart 1918; wellicht werd een ziekte die hij opliep tijdens de talloze opgravingen hem fataal.
 

Hendrik Haesen in zijn kantoor, aan het plafond en tegen de muur bundeltjes met voorwerpen die bij de opgegravenen werden gevonden, en wellicht soms nog konden helpen bij identificatie (foto Stadsarchief Mechelen)

In Lier zette het stadsbestuur 18 man in voor de ontgravingen, verdeeld in drie ploegen, onder leiding van Jef Van Boeckel. Op vraag van de Duitse bezetter wordt een aparte militaire begraafplaats ingericht.

255 Belgische soldaten werden er herbegraven. Ze werden gevonden in 65 putten, met daarin meerdere slachtoffers, één zelfs met 25 lichamen.De Lierse stedelijke ontgravingsdienst borg ook de lichamen van 17 Britse mariniers en 72 Duitse soldaten.

Half 1915 was het “droevige werk” al grotendeels uitgevoerd, maar het stadsbestuur van Lier loofde toen toch nog een beloning uit van 10 frank voor het aanwijzen van lijken. Men wist dat er her en der nog gesneuvelden moesten liggen.

Jef Van Boeckel en zijn collega's elders in Vlaanderen bezorgden uiteindelijk samen aan ruim 2.000 gesneuvelde militairen een waardig laatste rustplaats.

De Lierse stedelijke ontgravingsdienst aan het werk, ook hier was steeds een Duitse militair als controleur aanwezig ( foto's Stadsarchief Lier)

Meest gelezen