De tank : spectaculair nieuw wapen op het slagveld

De oorlog begon met ruiters te paard, gewapend met een lans. Ondertussen is de oorlog vastgelopen in de loopgraven. Elke aanval over het niemandsland kost duizenden slachtoffers. Daarom verzinnen de Britten een nieuw aanvalswapen, dat tot op de dag van vandaag niet weg te denken is uit de oorlogsvoering: de tank!

Met het idee om voertuigen met behulp van rupsbanden over moeilijk terrein te laten rijden, wordt reeds in de loop van de 19e eeuw in verschillende landen geëxperimenteerd. Vooral in de land- en bosbouw komen tractoren met rupsbanden duidelijk van pas.

Officieren uit verschillende legers spelen met het idee om hierop pantserplaten en geschut te monteren, maar krijgen aanvankelijk weinig positieve respons bij de legerleiding. In Groot-Brittannië doet de latere opperbevelhebber Lord Kitchener een eerste ontwerp af als "a pretty mechanical toy".

In de herfst van 1914 blaast de Britse stafofficier Ernest Dunlop Swinton – die als officiële oorlogscorrespondent getuige is van de strijd in Noord-Frankrijk - het idee nieuw leven in. Hij stelt het concept voor aan de eerste  Lord vande Britse Admiraliteit (Minister van Marine) Winston Churchill, die eerste minister Asquith voor het idee weet te winnen.

In februari volgt een demonstratie met Amerikaanse Holt-tractoren, die de legerleiding echter niet weet te overtuigen. Daarop beslist Churchill het heft in eigen handen te nemen.

Een tractor van het Amerikaanse bedrijf Holt Caterpillar, vandaag kortweg Caterpillar. Holt was een van de eerste bedrijven die bruikbare rupsbanden (caterpillar) ontwikkelde. De Holt-tractoren werden al vanaf 1915 gebruikt in het Franse en Britse leger, onder meer om zware artillerie te verplaatsen (Albums Valois, BDIC).

Binnen de de Britse marine richt Churchill het Landships Committee (Landschepen-Comité) op met als opdracht een pantservoertuig te ontwikkelen dat 6 km per uur haalt, zich moeiteloos een weg kan banen doorheen prikkeldraadversperringen en hindernissen van 1,5 m hoog en 2,5 m breed kan overbruggen.

Door een vreemde speling van het lot zal de tank dus niet door het leger, maar door de marine worden ontwikkeld…

In september 1915 presenteert de firma William Foster & Co hun ontwerp: de Little Willie – een tuig van 10 ton met een motor van 105 pk. Bij een eerste demonstratie slaagt het voertuig er echter niet in om loopgraven te overbruggen. De verdere ontwikkeling ervan wordt stopgezet.

De eerste "tank"

In januari 1916 wordt een meer geavanceerd prototype aan de legerleiding voorgesteld: de Mark I – een gevaarte van liefst 28 ton.

De rupsbanden, waarmee het voertuig is uitgerust, lopen over de hele omtrek van de zijkanten, waardoor de stabiliteit en de kracht vergroot wordt. De neus van het voertuig steekt een eind naar boven, waardoor het makkelijker over obstakels kan klimmen en niet in de loopgraven komt vast te zitten.

Dit keer is de legerleiding wel overtuigd en er volgt een bestelling voor 150 stuks. Omwille van geheimhouding wordt de term "landship" daarbij vervangen door "tank", alsof het om de productie van grote watertanks gaat.

In verschillende landen werd gezocht naar oplossingen om de impasse van de loopgravenoorlog te doorbreken.Deze reusachtige driewieler is de Russische "tsaartank", die nooit verder raakte dan het prototype.

Naar hedendaagse normen is de Mark I bijzonder primitief : hij weegt 28 ton, haalt een snelheid van 5 km per uur en wordt bediend door acht man. Een hedendaagse tank – bijv. de Duitse Leopard 2 of de Russische T-90 - weegt 50 à 60 ton, haalt makkelijk 70 km per uur en wordt slechts door 3 personen bemand.

In de tank kan de bemanning elkaar niet of nauwelijks verstaan door de herrie van de motor en het geratel van de rupsbanden. De motor – die zich in het midden van de tank bevindt – doet de temperatuur oplopen tot bijna 50° Celsius.

De bemanningsleden verbranden zich voortdurend aan de uitlaat, die dwars doorheen de tank loopt, als ze al niet dreigen te stikken in de uitlaatgassen die wegens een gebrekkige ventilatie in de tank blijven hangen.

De bepantsering van het voertuig is 6 à 10 mm dik, wat de tank beschermt tegen geweren en machinegeweren, maar zeker niet tegen artillerievuur.

Om zich te beschermen tegen metaalsplinters die in de tank rondvliegen wanneer ze door vijandelijk vuur wordt geraakt, dragen de bemanningsleden een metalen masker, wat uiteraard niet tot hun comfort bijdraagt.

Een van de typische reacties van de Duitse troepen op het verschijnen van de eerste tanks, toch volgens de Times History of the War (1922).

Tankaanval aan de Somme

Eind augustus 1916 arriveren de eerste tanks in Frankrijk. Sir Douglas Haig wil ze inzetten aan de Somme, waar zijn grote offensief intussen is vastgelopen. Niet iedereen vindt dit een goed idee: de tanks staan nog niet op punt, de manschappen zijn nog onvoldoende getraind en het aantal tanks is veel te klein.

Maar Haig zet door: op 15 september 1916 wordt op een front van 4 km tussen Flers en Courcelette de eerste tankaanval uit de geschiedenis uitgevoerd. Het is Haigs stellige overtuiging dat hij hiermee door de Duitse linies zal breken, waarna de cavalerie kan doorstoten en een diepe bres in het Duitse front kan slaan.

Van de 60 tanks die naar Frankrijk zijn overgebracht, blijken er aan de vooravond van de aanval door technische problemen slechts 49 beschikbaar te zijn.

'Een zowel prehistorisch als futuristisch tuig', was de commentaar van het tijdschrift Pays de France toen het de eerste foto's van de Britse tank publiceerde.

In de nacht van 13 op 14 september vertrekken de tanks vanuit hun uitvalsbasis in Bray-sur-Somme – zo’n 20 kilometer achter het front. Door slechte zichtbaarheid, slechte wegen en mechanische defecten bereiken slechts 32 tanks hun geplande aanvalspositie.

Kort voor zonsopgang in de vroege ochtend van 15 september starten de Britse tanks hun historische aanval. In de eerste tank voert kapitein Mortimore het bevel.

"Het lukte ons één van de Duitse loopgraven te bereiken", noteert hij later. "We openden het vuur met onze Hotchkiss-machinegeweren en dreven de Duitsers uit hun schuilplaatsen. Ik zal nooit de verbijstering op hun gezichten vergeten."

Mark I -tank in de omgeving van Arras, april 1917 (Albums Valois, BDIC).

Op het geaccidenteerde slagveld komen de tanks slechts tergend traag vooruit, soms kunnen ze met moeite de infanterie bijhouden. De meeste tanks hebben te kampen met mechanische defecten, worden vernield of blijven in één of andere bomkrater steken.

Slechts een tiental slagen erin het niemandsland over te steken en de Duitse loopgraven te bereiken. Toch maken zij een grote indruk op de Duitse soldaten, waardoor deze zich in paniek terugtrekken of bij tientallen overgeven.

Voor één keer kent een Britse aanval duidelijk succes. Maar de opvolging laat het afweten en na aanvankelijke terreinwinst loopt de aanval al snel vast. Naderhand krijgt Haig het verwijt dat hij de tanks te vroeg en in een te klein aantal heeft ingezet: een tweede maal zullen de Duitsers zich niet laten verrassen.

Testen van een Britse tank door het Belgisch leger in 1917 (archief Koninklijk Paleis).

Ondanks mechanische gebreken en een gebrekkige samenwerking met de infanterie hadden de tanks hier en daar hun potentieel getoond. De legerleiding beseft dat er voor een beslissende aanval veel meer tanks nodig zijn.

Met Haig als grote voorstander van dit idee wordt er een bestelling voor 1.000 stuks geplaatst, waarvan weliswaar betere prestaties worden verwacht. Midden 1917 is de nieuwe versie beschikbaar: de Mark IV, die onder meer over een sterkere en meer betrouwbare motor beschikt evenals een dikkere bepantsering.

Op 20 november voeren de Britten er nabij Cambrai een massale aanval mee uit, waarbij niet minder dan 474 tanks worden ingezet. Het levert de Britten - althans in het begin van de slag - een klinkende overwinning en 10.000 Duitse krijgsgevangenen op.

Mark IV-tanks en Britse infanteristen rukken op bij Bapaume, augustus 1918 (Albums Valois, BDIC).

Franse tanks

Ook de Fransen zitten ondertussen niet stil. Parallel met, en los van de Britten, beslissen zij een "landschip" te laten ontwikkelen. Reeds in januari 1916 - lang voor de Britten - bestellen zij 800 tanks bij de firma’s Schneider en Saint-Chamond.

De voertuigen van beide constructeurs zijn gebouwd op basis van de Holt-tractoren, net zoals voorheen de Little Willie. En net als hun voorganger lukt het hen niet om de Duitse loopgraven te overbruggen : zij rijden er integendeel vrij snel in vast.

De eerste massale tankaanval die de Fransen in april 1917 lanceren bij de Chemin des Dames draait dan ook uit op een fiasco.

Franse Saint-Chamond-tanks op een oefenterrein, 1917 (Albums Valois, BDIC).

Veel beter vergaat het de Renault FT, een lichte tank - met een bemanning van slechts twee personen - ontworpen door de bekende autofabrikant. De grote baas Louis Renault zelf zorgde voor het basisontwerp.

Net als de Mark I en IV beschikt hij over rupsbanden over de hele lengte van het voertuig, waardoor hij makkelijk uit hindernissen kan klimmen.

Op de top is een kanon gemonteerd dat over de volledige 360° kan draaien, een primeur op het slagveld. De bestuurder zit helemaal vooraan, terwijl het motorcompartiment zich aan de achterzijde bevindt.

Doorsnede van de Renault FT, ook wel "Muskiet-tank" genoemd.

Met dit ontwerp zet de Renault FT de standaard voor zowat alle latere ontwerpen, tot op de dag van vandaag. Door velen wordt de Renault FT beschouwd als de eerste moderne tank uit de geschiedenis.

Eind 1917 worden de eerste exemplaren geleverd aan het Franse leger. Nog tijdens de Eerste Wereldoorlog worden meer dan 3.500 tanks van dit type gebouwd. Naast het Franse leger zal ook het Amerikaanse leger er uitgebreid gebruik van maken zodra zij het kamp van de geallieerden vervoegen.

De Renault FT tentoongesteld in de Jardin des Tuileries tijdens de "dagen van de oorlogslening", Parijs oktober-november 1918 (Albums Valois, BDIC).

Weinig interesse bij de Duitsers

Vreemd genoeg besteden de Duitsers nauwelijks aandacht aan de productie van tanks.

Na de eerste tankaanval van de Britten ontwikkelen zij wel de Patrone SmK (Spitzgeschoss mit Kern), een 8 mm kogel die de bepantsering van de Britse tanks weliswaar niet doorboort, maar waarvan de inslag de bemanning toch kan verwonden.

Later produceren zij ook de Mauser 1918 T-Gewehr, een anti-tank geweer dat bij een voltreffer in staat is een tank uit te schakelen.

De enige tank die de Duitsers ontwikkelen is de A7V, een loodzwaar gevaarte dat groter, zwaarder en sneller is dan de Britse en Franse tanks, maar dat op het ruwe oorlogsterrein bijzonder makkelijk vastloopt of zelfs omkantelt.

De Duitsers produceren er slechts een twintigtal exemplaren van. Wel zetten zij enkele tientallen Britse tanks in, die zij bij een tegenaanval in Cambrai weten buit te maken.

Boven een Franse Schneider-tank, doorzeefd door zwaar Duits anti-tank geschut, april 1918. Onder een van de zeldzame Duitse tanks, de omgekantelde 'Elfriede', in Franse handen, mei 1918. Albums Valois, BDIC

Worden de eerste tanks nog mits veel twijfels ontwikkeld - "Landschepen zijn idioot en nutteloos. Niemand heeft om hen gevraagd en niemand vraagt hen", laat admiraal Sir Cecil Lambert zich in 1915 nog ontvallen -, naar het einde van de Eerste Wereldoorlog krijgen zij steeds meer belang op het slagveld.

Sindsdien is hun militaire rol enkel maar toegenomen en niet langer weg te denken.

Chinese arbeiders maken een Britse tank schoon, juni 1918 (Albums Valois, BDIC).

Meest gelezen