De Grote Oorlog, bloedig en zeer duur

Het heeft tot 2015 geduurd alvorens het Verenigd Koninkrijk een punt zette achter de laatste lening om de kosten van de Eerste Wereldoorlog te betalen. De bezitters van deze oorlogsobligaties hadden geluk, want veel schulden zijn nooit terugbetaald. De Eerste Wereldoorlog was niet alleen de bloedigste oorlog die er tot dan ooit gevoerd werd, maar ook de duurste.

De 120.000 eigenaars van de laatste Britse oorlogsobligaties kregen in totaal 1,9 miljard pond terug, die sinds 1932 aan de Britse Schatkist geleend werd om de oorlogsschuld te dragen. Sindsdien had de Schatkist daarvoor meer dan 5 miljard pond aan interesten uitbetaald.

De Eerste Wereldoorlog was niet alleen de bloedigste oorlog die er tot dan ooit gevoerd werd, maar ook de duurste. Zelfs naar huidige normen extreem duur.

Telt men de bedragen op die de oorlogvoerende landen aan de oorlog hebben uitgegeven, dan levert dat een afgerond bedrag op van 200 miljard dollar of omgerekend 1.000 miljard (1 biljoen) Belgische frank van die tijd.

Deze som houdt er echter geen rekening mee dat de meeste munten tijdens de oorlog fors aan waarde verloren: één dollar in 1914 was niet hetzelfde als één dollar in 1918.

Rekent men om naar de waarde van voor de oorlog (1913), dan komt men op 80 miljard dollar of meer dan 400 miljard Belgische frank . Vergeleken met de prijzen van toen is dat bijna 2,5 biljoen euro’s van nu.

Poster voor de 8e Oostenrijkse oorlogslening (Library of Congress). Twee Britse posters die oproepen om in te schrijven op oorlogsleningen. Beginbeeld: aanschuiven in de spaarbank van Charlottenburg (Berlijn) om in te tekenen op een Duitse oorlogslening.

Ook die vergelijking gaat niet helemaal op, omdat we nu gemiddeld veel rijker zijn dan een eeuw geleden. Houdt men rekening met de rijkdom van de landen toen (zeg maar hun bruto binnenlands product BBP), dan waren de uitgaven nog indrukwekkender.

Zo hebben de VS alleen al 17 miljard dollar uitgegeven. In verhouding met hun BBP van nu zou dat 7.000 miljard dollar zijn.

De totale oorlogsuitgaven van alle landen zouden in dezelfde verhouding 34 biljoen dollar bedragen. Dat is bijna het dubbele van de huidige nationale schuld van de VS (de grootste staatsschuld aller tijden!).

Deze getallen behelzen dan nog alleen de uitgaven voor de oorlog zelf  de aankoop van wapens en munitie, het transport en natuurlijk de uitgaven voor de militairen (soldij, voeding, huisvesting, kledij, verzorging…). Er is daarbij geen rekening gehouden met wapens en uitrustingen die al voor de oorlog gekocht waren.

Een reuzeposter verbergt de ingang van de National Gallery in Londen en verwijst naar de Britse strijd op zee tegen de Spaanse armada

Naast die militaire uitgaven was er nog de schade die de oorlog heeft veroorzaakt door de vernielingen van gebouwen, bruggen, wegen, fabrieken, landbouwgrond, vee… kosten die na de oorlog slechts gedeeltelijk vergoed zijn.

Evenmin met wat betaald werd aan weduwen en wezen van gesneuvelden, aan invaliden, aan oud-strijders, enzovoort.

En dan hebben we het niet over de verliezen die zoveel mensen hebben geleden door de oorlogsomstandigheden: de vlucht, werkloosheid, gevangenschap, gebroken loopbanen… Heel wat schade is uiteindelijk niet in geld uit te drukken.

Maar zelfs als we al die bijkomende kosten niet meerekenen, blijven de oorlogsuitgaven ontzaglijk groot. Veel groter zelfs dan die van alle oorlogen in de 19e eeuw samen! De oorzaken waren: de ongekende hoeveelheid soldaten onder de wapens, de kosten van nieuwe, steeds meer gesofisticeerde wapens (pantserschepen, duikboten, zware kanonnen, vliegtuigen, tanks… ) en de ongeziene intensiteit waarmee er gevochten werd en munitie verbruikt. Eén miljard granaten gedurende de hele oorlog!

Noodgeld uitgegeven door de Stad Gent. Ook de lokale overheden in bezet België werden gedwongen om leningen aan te gaan om de steun aan behoeftigen en werklozen en de aankoop van voedsel te financieren.

Waar kwam het geld vandaan ?

In een oorlog is geld in zekere zin niet belangrijk. Wanneer een vijandelijk leger het land binnenvalt, het lot van de natie op het spel staat en miljoenen mensen hun leven in de waagschaal stellen, kijkt men niet naar de kosten. De geldsluizen worden opengedraaid.

Hoe men aan dat geld komt, is een andere zaak. Geen probleem voor generaals, maar voor politici en bankiers. 

Toen de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 losbrak, hadden de meeste landen amper voorbereidingen genomen op financieel vlak. Men dacht immers dat de oorlog maar kort zou duren.

Vandaar dat er in het begin geen speciale maatregelen werden genomen. Waar moest al het geld vandaan komen?

De meest eenvoudige en snelle methode was geld lenen. De Eerste Wereldoorlog is dan ook voor het overgrote deel op krediet gevoerd. De regel was dat al het geleende geld moest terugbetaald worden, maar dat waren zorgen voor later.

In een eerste fase kon de staat aankloppen bij de eigen centrale bank voor dringende uitgaven. Het ging om kortlopende kredieten, die na enkele maanden moesten worden terugbetaald.

Een meer soliede financiering moesten leningen op lange termijn vormen. Daarvoor wendde men zich in de eerste plaats tot de eigen burgers.

Britse poster uit 1917: " Voor uw kinderen, koop oorlogsleningscertificaten, ze zullen leven en u bedanken" (Library of Congress)

Oorlogsleningen

Regelmatig deden de oorlogvoerende staten een beroep op het grote publiek om geld te bekomen.

Duitsland schreef zelfs twee keer per jaar een oorlogslening uit. Dat gebeurde met een tot dan toe ongeziene propaganda. Intekenen op een oorlogslening werd voorgesteld als een vorm van patriottisme, als een steun aan de soldaten aan het front, als een morele plicht voor wie zelf niet ging vechten.

Hierbij pasten indrukwekkende affiches, soms echte kunstwerken. Die affiches tonen dappere soldaten, dreigende vijanden, bezorgde moeders…

De Amerikanen, die pas in 1917 aan de oorlog gingen deelnemen, zouden iedereen daarin overtreffen. Er werden massale campagnes georganiseerd om oorlogsobligaties (omgedoopt tot "Liberty Bonds") te kopen. Zelfs Charlie Chaplin maakte er een reclamefilmpje voor.

Zulke leningen waren in de eerste plaats gericht op de belegger, de gegoede burger, maar ook op banken en grote maatschappijen.

Voor de gewone arbeider, die in die tijd nauwelijks geld had om op te sparen, waren de coupures meestal te hoog.

Acteur Douglas Fairbanks bij de lancering van de derde "Liberty Loan'" in New York

Naarmate de oorlog vorderde, ontstonden echter ook spaarformules om kleine en zelfs zeer kleine bedragen in oorlogsleningen te stoppen. Ook al omdat veel arbeiders behoorlijk verdienden in de oorlogsindustrie.

Maar het waren toch vooral de rijken die er hun geld in staken. In de VS konden rijke beleggers zelfs rekenen op een forse belastingsaftrek.

Financieel waren die oorlogsleningen meestal interessant, met voor die tijd relatief hoge interesten. Maar het succes van de leningen hing ook af van de verwachting dat ze zouden worden terugbetaald.

Staatsleningen zijn gewoonlijk “veilige” leningen, maar als de staat de oorlog kan verliezen, is die veiligheid niet verzekerd. Met name in Duitsland was er een duidelijk verband tussen de opbrengst van de leningen en de toestand aan het front.

De War Savings Stamps waren in de Verenigde Staten een formule om kleine en zelfs zeer kleine bedragen in oorlogsleningen te stoppen. Foto van een straatcampagne om zo'n Stamps te kopen in New York in 1918: "Kom en help om het beest van Berlijn (de keizer) te begraven"

Zo werd in maart 1918, toen de Duitsers een “overwinningsoffensief”’ waren begonnen, nog voor een recordbedrag van meer dan 14 miljard mark opgehaald. Maar een halfjaar later; toen de Duitse nederlaag in het verschiet lag, was dat amper 10 miljard.

Een oorlogslening gold dan ook als een soort volksraadpleging over het geloof in de overwinning. Een reden te meer voor de overheid om ijverig propaganda te voeren.

België heeft geen dergelijke oorlogsleningen gekend. Dat kon ook niet als het overgrote deel van het grondgebied bezet was.

Wel is vlak na de bevrijding, in 1919 een “lening der nationale herstelling” uitgeschreven, overigens met succes.

Links Duitse poster: "Teken in, ons leger en vloot rekent op u". Rechts Oostenrijkse poster uit 1918, de 8e oorlogslening moet helpen om de slang van het kwaad te doden. Library of Congress

Internationale leningen

Daarnaast hebben sommige landen ook geld in het buitenland geleend. Hier moet een onderscheid worden gemaakt tussen leningen bij banken en leningen bij bevriende staten.

Leningen bij buitenlandse banken hadden een louter commercieel karakter. Vooral Frankrijk en Groot-Brittannië hebben de eerste jaren forse bedragen geleend bij grote Amerikaanse banken, in de eerste plaats J.P. Morgan.

Op die manier kwamen ze aan dollars om wapens en andere goederen in Amerika te kopen.

Daar waren wel keiharde voorwaarden aan verbonden. Zo moest Frankrijk een deel van zijn goudvoorraad in onderpand geven.

Groot-Brittannië gebruikte daarvoor vooral effecten van Amerikaanse bedrijven die het opkocht van zijn eigen onderdanen.

Andere landen kregen weinig steun van Amerikaanse banken. Rusland was niet kredietwaardig genoeg. Duitsland kon alleen bij Zwitserse en Nederlandse banken iets bekomen.

Een deel van de Britse goudvoorraad wordt bij aankomst in New York onder zware bewaking uitgeladen

Leningen tussen staten hadden een politiek karakter. De meer kapitaalkrachtige staten hielpen hun bondgenoten niet alleen met troepen, maar ook met geld.

Vooral het Verenigd Koninkrijk, bij het begin van de oorlog het rijkste land ter wereld, was gul. Het leende in totaal meer dan een miljard pond uit, vooral aan Rusland, Italië, België en zelfs aan Frankrijk. Met de bedoeling weliswaar dat ze dit geld vooral bij Britse bedrijven zouden besteden.

Ook Frankrijk leende grote bedragen aan de bondgenoten, niet in het minst aan België. Immers, de Belgische regering en veel Belgische troepen en instellingen verbleven tijdens de oorlog in Frankrijk en moesten met Frans geld betalen.

Toen de Verenigde Staten aan de oorlog gingen deelnemen, draaiden ze meteen de geldkraan open. Met het geld dat ze van de "Liberty Bonds" binnenkreeg, leende de Amerikaanse overheid miljarden dollars aan de Geallieerden, zodat die zich voor de rest van de oorlog geen zorgen meer moesten maken over geld.

Voor de Belgische regering waren bevriende leningen de voornaamste financieringsbron. Op het einde van de oorlog zat België (omgerekend) voor 500 miljoen dollar in het krijt bij Frankrijk, 400 miljoen bij Groot-Brittannië en 200 miljoen bij de Verenigde Staten.

Twee posters voor de 4e Liberty Loan. Links met een apocalyptisch visioen van een bedreigd New York dat in vuur en vlam staat en wordt aangevallen, rechts verwijzend naar de Duitse wreedheden in België

Belastingen en oorlogsheffingen

De meest normale wijze voor de overheid om aan geld te komen zijn belastingen, maar dat middel werd tijdens de oorlog niet sterk aangesproken.

Belastingen verhogen was ook toen een politiek delicate kwestie. Alleen in Groot-Brittannië werd de inkomstenbelasting al vrij snel verhoogd.

Later voerden de Britten een "supertax" in op oorlogswinsten, een voorbeeld dat door andere landen werd gevolgd. Sommige bedrijven en zakenlieden maakten immers zulke grote profijten, dat de overheid er niet naast kon zien. Maar alles bij elkaar ging het om bescheiden bedragen.

Daar kwam nog bij dat bijna heel België en een belangrijk stuk van Frankrijk bezet waren, zodat de belastingen aldaar niet naar de regering gingen, maar naar de Duitse bezetter. Duitsland heeft fors geprofiteerd van de Belgische belastingbetaler

De Duitsers waren er ook niet vies van om allerlei extra belastingen en boetes op te leggen. Zo kregen de Belgische provincies enkele keren een speciale heffing. Omdat de provincies dat geld niet hadden, werden de banken verplicht hen het bedrag te lenen.

Aanschuiven in de kantoren van de Nationale Bank in Parijs om in te tekenen op een oorlogslening

De drukpers als financieringsbron

Een ander middel om aan geld te komen was om bankbiljetten bij te drukken, een techniek die de eigenaardige benaming “monetaire financiering” draagt.

Voor de oorlog was zoiets ondenkbaar geweest, omdat de waarde van de munt aan het goud was gekoppeld. Iedereen kon bij de Nationale Bank zijn bankbiljetten inwisselen voor gouden munten.

Bij het uitbreken van de oorlog werd die omwisselbaarheid in de meeste landen opgeheven. Er ontstond toen paniek, want iedereen wilde zijn bankbriefjes inwisselen voor goud, en dat kon niet meer.

Wie over goud- of zilvergeld beschikte, borg het zo mogelijk veilig weg, zodat papiergeld het enige betaalmiddel werd.

De dekking van bankbiljetten door goud bleef tijdens de oorlog alleen in theorie bestaan.

Links Franse poster die oproept om goud in te ruilen voor papiergeld (Goud vecht voor de overwinning !), rechts oproep om in te schrijven voor de 3e Oorlogslening

De meeste oorlogvoerende landen konden dus geld bijdrukken zonder dat daar meteen een tegenwaarde voor bestond. In de praktijk deden ze dat via allerlei trucjes, om de waarde van de munt niet in gevaar te brengen.

Zo werd de uitgave van nieuwe bankbiljetten gerechtvaardigd door theoretische dekkingsmiddelen in de boekhouding van de centrale bank in te voeren.

In sommige landen circuleerden bonnen, muntbiljetten of waardepapieren, zoals de Franse bons de la défense nationale, die formeel geen bankbiljetten waren, maar in de praktijk als betaalmiddel werden gebruikt.

De realiteit was dat de geldhoeveelheid toenam, en dat veroorzaakte op de duur inflatie, een verschijnsel dat tot 1914 onbekend was geweest in de meeste Europese landen.

Het geld verloor zijn waarde, al was dat niet meteen te merken. Door de schaarste waren er sowieso al prijsverhogingen en de regeringen hadden op sommige producten maximumprijzen gesteld.

Een Franse bon de la défense nationale. . Het papier kon als betaalmiddel gebruikt worden. Het is 5 frank waard maar wordt na een jaar aan 5,25 frank terugbetaald. Ook de Britten hadden dergelijke waardepapieren.

Op het einde van de oorlog was de levensduurte in Frankrijk en Engeland verdubbeld, in Duitsland zelfs verdriedubbeld.

Voor de overheden was de waardevermindering van de eigen munt geen slechte zaak, want daardoor wogen de schulden van de binnenlandse oorlogsleningen minder zwaar.

De “monetaire financiering” kan zelfs beschouwd worden als een belasting op de vermogens, want het waren vooral de rijkere beleggers die ervoor moesten opdraaien.

Duitsland heeft ook op die wijze voor een deel van België geprofiteerd. De Belgische bevolking werd tijdens de oorlog gedwongen betalingen in Duits papiergeld te accepteren aan een vastgelegde koers… en uiteraard niet aangepast aan de inflatie.

Franse propagandatekening: oud koppel stopt zijn laatste spaarcenten in een oorlogslening

"Duitsland zal betalen"

Het einde van de oorlog betekende niet het einde van de financiële problemen. Wel integendeel. Het geleende geld moest worden terugbetaald, terwijl er tegelijk nog meer geld nodig was, zeker in België, voor de wederopbouw.

De verkoop van overtollig legermateriaal (paarden, wagens, uitrusting, kledij,… ) leverde heel wat op. De Verenigde Staten alleen al deden voor 820 miljoen dollar materiaal van de hand (ze wilden de kosten vermijden om dan alles terug naar Amerika te brengen). Maar vergeleken met de totale oorlogsuitgaven ging het om vrij bescheiden bedragen.

De meeste landen hadden gehoopt dat de verslagen vijand zou opdragen voor de kosten. Dat vertaalde zich langs geallieerde zijde in de slogan “Duitsland zal betalen” (de Duitsers van hun kant hadden evenzeer gehoopt de geallieerden de rekening te presenteren, maar ze hadden nu eenmaal verloren).

De bisschop van Kensington lanceert de "Feed the gun"-campagne om fondsen voor de oorlog te verzamelen, op Trafalger Square in Londen, oktober 1918

De “herstelbetalingen” waartoe Duitsland na de oorlog werd gedwongen, waren eigenlijk bedoeld om de oorlogsschade te vergoeden. Vandaar dat Frankrijk en België het grootste deel ervan kregen.

De hele kwestie van de herstelbetalingen zou een bijzonder zware dobber in de naoorlogse jaren worden. Uiteindelijk heeft Duitsland slechts een fractie van het geëiste bedrag betaald.

De verwachting dat de Belgische financiële problemen door de Duitse herstelbetalingen zouden worden opgelost, bleek een grote illusie te zijn.

De lokale notabelen van Bondoukou in de Franse kolonie Ivoorkust komen goud schenken op de "Dag van de Soldaat", 30 maart 1916

Schulden terugbetalen... of niet ?

Hoe dan ook moest na de oorlog een begin worden gemaakt met het terugbetalen van de schulden. De aflossing zou tientallen jaren in beslag nemen.

In sommige landen daalde de waarde van de munt echter snel, sneller zelfs dan tijdens de oorlog, waardoor de binnenlandse oorlogsschulden verder wegsmolten, tot spijt van de mensen die hun geld in oorlogsobligaties hadden gestoken.

De Franse frank was in 1926 nog maar 20% waard van de waarde van voor de oorlog. Berucht was de hyperinflatie in Oostenrijk en vooral in Duitsland, waar de munt totaal waardeloos werd.

Uiteindelijk zagen de houders van Duitse oorlogsobligaties zowat een tiende terug van wat hun lening waard was geweest, zonder interesten.

Groot-Brittannië en de Verenigde Staten gedroegen zich orthodoxer, maar als gevolg van de economische crisis van de jaren 1930 moesten ook zij inbinden.

Bij het begin van de Amerikaanse New Deal in 1933 werd de dollar met 43% gedevalueerd, met alle gevolgen van dien voor wie nog Liberty Bonds bezat.

De Britse regering zette in 1932 de nog lopende oorlogsleningen om in een lening die veel minder rente opbracht (van 5% tot 3,5%). De obligatiehouders werden min of meer gedwongen die omzetting te aanvaarden. Deze 3,5 %-lening, die in principe eeuwig kon doorlopen, werd in 2015 afgesloten.

De leningen van staat tot staat zijn een ander verhaal. Rusland, dat een communistisch regime had gekregen, weigerde gewoon zijn schulden terug te betalen.  Tot op de dag van vandaag zijn er eigenaars van oude Russische staatsobligaties die hun geld eisen. Tevergeefs. 

De andere landen begonnen te onderhandelen over de terugbetaling van hun schulden.

Een tank van aan het Europese front moet de Newyorkers overtuigen om gul te zijn (Library of Congress)

De grootste schuldeiser, de Verenigde Staten, stelde zich hard op, maar werd snel gedwongen water in de wijn te doen.

Frankrijk en België, die bleven wijzen op de enorme schade en verliezen die ze hadden geleden, kregen al snel een forse schuldvermindering, maar zelfs dan vonden ze de schuldenlast ondraaglijk.

De terugbetalingen verliepen moeizaam en werden een groot probleem toen de economische crisis van de jaren 1930 uitbrak. Om een financiële ramp te voorkomen stelde de Amerikaanse president Herbert Hoover in 1931 voor om alle betalingen tussen de staten voor één jaar stop te zetten.

Toen dat “Hoover-moratorium” het jaar daarop afliep, hebben veel landen hun betalingen gewoon niet meer hervat. Ook België was daarbij. Andere landen moesten al na enkele jaren hun betalingen stopzetten.

Bij de fondsenwerving in Calcutta werd een neptank ingezet

Het overgrote deel van de oorlogsschulden is nooit terugbetaald.

De Verenigde Staten hebben de schulden aan anderen nooit formeel kwijtgescholden, maar de kans dat ze het geld ooit zullen opeisen is nihil.

Tenslotte heeft de Amerikaanse economie fors van beide wereldoorlogen geprofiteerd, terwijl veel Europese landen een groot deel van hun vooroorlogse rijkdom voorgoed hebben verloren.

Conclusie: het grootste deel van de oorlogsuitgaven kwam uiteindelijk voor rekening van de Amerikaanse belastingbetaler, die moest opdraaien voor de nooit betaalde schulden van de Europese landen.

Wat de oorlogsobligaties betreft, die waren na de oorlog veel minder, of in Duitsland zelfs bijna niets meer waard. De mensen die tijdens de oorlog uit patriottisme hun geld in dat papier hadden gestoken, waren de dupe.

Het succes van het fascisme in de jaren na de oorlog is voor een deel te wijten aan de frustraties van een middenklasse die zijn geld in rook zag opgaan.

Meest gelezen