Belgen maken bommen in Britse fabriek

Begin 1916 sloten de Belgische minister van Oorlog de Broqueville en de Britse minister van Munitie David Lloyd George een akkoord om samen munitie te gaan produceren. De Britten zorgden voor een fabriek in het Noord-Engelse stadje Birtley. De Belgen zorgden voor het personeel. Rond de fabriek ontstond het Belgisch dorp Elisabethville met meer dan 6.000 inwoners.

Van bij het begin verbruikt de oorlog veel meer munitie dan de militaire bevelhebbers ooit hadden ingeschat. Wanneer de oorlog langer duurt dan voorzien, ontstaat al snel een schrijnend tekort aan munitie. 

In het najaar van 1915 geeft de Britse bevelhebber John French zijn artillerie opdracht slechts een beperkt aantal granaten per dag af te vuren. In The Times doet hij openlijk zijn beklag over het tekort aan munitie.

Na het mislukken van verschillende Britse offensieven nabij Neuve Chapelle wijst de krant met een beschuldigende vinger naar opperbevelhebber Lord Kitchener.

Het "shell scandal" leidt tot verhitte discussies in het Britse parlement en de vorming van een nieuwe regering, met David Lloyd George als minister van Munitie.

Lloyd George laat er geen gras over groeien: doorheen het hele land laat hij nieuwe munitiefabrieken oprichten, één ervan in het Noord-Engelse stadje Birtley (nabij Newcastle).

Het vinden van voldoende geschikte werkkrachten blijkt echter een groot probleem: ook geschoolde industriearbeiders zijn immers massaal ingelijfd en naar het front vertrokken.

Geestdriftig onthaal van Belgische vluchtelingen in een Brits stadje bij het begin van de oorlog.

Om de zaak op te lossen doet de Britse overheid beroep op de Belgische vluchtelingen die bij het begin van de oorlog naar Groot-Brittannië zijn gevlucht en waaronder zich een groot aantal arbeiders uit de wapenindustrie rond Luik bevinden.

Daarnaast bevinden zich in de hospitalen in Frankrijk en Groot-Brittannië vele Belgische soldaten, die wegens verwondingen niet langer geschikt zijn voor militaire dienst maar nog best tot werken in staat zijn.

Er wordt besloten de munitiefabriek van Birtley volledig te bemannen met Belgische werkkrachten onder leiding van een Belgisch management.

Als directeur van de fabriek wordt de 54-jarige Hubert Debauche aangesteld: een ervaren industrieel, die voor de oorlog in België aan het hoofd stond van een staalfabriek nabij Charleroi, de Société des Forges, Usines et Fonderies de Gilly.

Ook op 11 februari 1916 gaat Debauche aan de slag. Tot het einde van de oorlog zal de fabriek van Birtley een gestage stroom van granaten voor het Britse leger produceren. Op het hoogtepunt van de productie werken er in Birtley bijna 4.000 arbeiders.

Arbeiders van Birtley en hun producten. De productie kwam pas eind 1916 volop op gang.

Om het personeel – en hun gezin – te huisvesten wordt vlakbij een heus dorp opgetrokken. Als eerbetoon aan de Belgische koningin wordt het Elisabethville genoemd. Meer dan 6.000 Belgen vinden er een onderdak in houten prefabhuisjes.

De Belgen hebben er hun eigen winkels, een katholieke kerk, een school, een post, een ziekenhuis en een kerkhof. Het hele dorp wordt omringd door een omheining. Slechts één enkele poort – bewaakt door Britse agenten – verleent toegang.

Aanvankelijk staan de 9.000 inwoners van het dorp Birtley eerder wantrouwig tegenover de Belgen, die zich vlakbij komen vestigen. Zo is de Britse politiecommissaris van het dorp beducht voor "dronkenschap, geruzie en diefstal".

De Belgen worden verplicht de nacht in hun dorp door te brengen. Zonder speciale toelating mogen zij zich niet verder dan 2 mijl van het dorp verwijderen.

Naast hun werk in de fabriek beginnen sommige Belgen nog een extra handeltje : zo kan je bij Chez Rigo terecht voor een nieuwe broek of hemd, bij Huis den Yser voor een nieuw paar schoenen, terwijl Het Gouden Kieken hanen en kippen verkoopt.

Het King Albert Hospital biedt plaats aan honderd patiënten en beschikt o.m. over een operatiekamer, een radiografielokaal en een sterilisatieruimte.

Hoewel de Britten hospitaaldirecteur Dr.Henri Muyshondt voor zijn inzet onderscheiden met het Military Cross, wordt hij na een onverwachte inspectie door Dr.Léopold Melis stevig op de vingers getikt. "Nooit heb ik een gebouw gezien dat zo vuil en weerzinwekkend is", schrijft de inspecteur-generaal van de Gezondheidsdienst van het Belgische Leger.

Er wordt in twee shiften gewerkt: een dagshift van 6.30 u tot 18.30 en een nachtshift van 18.30 u tot 6.30 u. Lange werktijden dus. In oktober 1917 wordt in Britley de miljoenste granaat geproduceerd. Naar schatting werden in Britley meer dan 2,8 miljoen granaten geproduceerd.

In de National Projectile Factory van Birtley worden enkel granaathulzen geproduceerd. Het vullen van de hulzen met explosieven gebeurt elders. Hierdoor is het werk in Birtley redelijk veilig.

Toch gebeuren er regelmatig arbeidsongevallen, waaronder twee dodelijke: in februari 1916 werd de 39-jarige Joseph Vyane verpletterd tussen twee treinwagons, terwijl de 23-jarige Edmond Le Dune in november 1916 een klap van een machine kreeg en een schedelbreuk opliep.

De overgrote meerderheid van de arbeiders in Birtley bestaat uit soldaten: afgekeurd voor het front of vanwege hun beroepskwaliteiten aan dat front weggehaald. Als gevolg hiervan heerst in de fabriek van Birtley een militair regime. Ook voor de burgerlijke arbeiders.

De soldaten moeten steeds hun militaire uniform dragen – ook aan de smeltovens, waar de temperatuur hoog oploopt. Ook wanneer zij het kamp verlaten, moeten zij zich verplicht in uniform kleden, terwijl zij anderzijds niet in uniform een Britse pub mogen betreden.

In december 1916 worden drie soldaten veroordeeld tot zes dagen cachot, omdat zij tijdens hun dienst burgerkledij droegen. De volgende dag -op 21 december- verzamelen ruim 2.000 arbeiders en eisen de vrijlating van hun makkers.

Even dreigt het volledig mis te lopen wanneer Britse politieagenten en Belgische gendarmes zich bewapenen. Maar wanneer de menigte te horen krijgt dat de gearresteerden onmiddellijk zullen worden vrijgelaten, keert de rust gelukkig terug.

Na de onrust van december 1916 wordt het militaire regime gevoelig versoepeld: voortaan mogen de Belgen hun dorp in burgerkledij verlaten en hebben zij toegang tot de Britse pubs.

Vanaf 1917 werd het leven in Elisabethville steeds draaglijker. Er kwamen toneelverenigingen en directeur Debauche zorgde voor muziekinstrumenten om een fanfare op te richten. Naar goede Belgische gewoonte kwam er naast een Cercle Wallon ook een Vlaamsch Verbond.

Het Vlaams orkest van Elisabethville

Meer dan 80 Belgische inwoners van Elisabethville sterven nog tijdens de oorlog. Vandaag nog liggen er op het katholieke kerkhof 13 militairen begraven.

Jarenlang lagen hun graven er verwaarloosd bij, tot de Britse Commonwealth War Graves ze eind 2015 in ere herstelde.

In zijn boek "Belgen maken bommen" vertelt auteur Dirk Musschoot het verhaal van de "Birtley Belgians", hun werk in de wapenindustrie en hun leven in Elisabethville (uitgeverij Lannoo).

Archieffoto's: collectie Dirk Musschoot

Gedenkteken in Birtley voor de Belgische soldaten

Woonkamer in een van de huizen van Elisabethville

Voedingswinkel in het Belgische dorp

Auteur Dirk Musschoot voor de enige twee gebouwen die nog overblijven van Elisabethville in Birtley: rechts het marktgebouw, links de slager (foto Peter Cox)

Meest gelezen