Bezet België in Duitse wurggreep

Poor Little Belgium” werd een begrip door de meedogenloze Duitse invasie van 1914. Hele steden werden platgebrand en duizenden onschuldige burgers vermoord. Maar het treurige lot van België onder de Duitse bezetting in de volgende jaren kreeg veel minder aandacht.

Vier jaar lang hield het Duitse leger bijna heel België en een groot deel van Noord-Frankrijk bezet. Voor Duitsland was die bezetting een belangrijke troef. Het kon beschikken over de gehele Belgische industrie, steenkoolmijnen, havens en een dicht net van wegen en spoorwegen. Dat laatste was van groot belang om de troepen naar het front te brengen.

Intussen leefden bijna zeven miljoen Belgen onder Duits gezag, vier jaar lang, een periode van niet afnemende ellende en honger voor de meesten.

Soepbedeling in een Brusselse school, november 1914

Al vanaf het najaar van 1914 dreigde hongersnood. Door de Britse blokkade op zee was de normale import van voedsel via de havens stilgevallen. Het dichtbevolkte en geïndustrialiseerde België was niet in staat voldoende voedsel voort te brengen voor de eigen bevolking.  Bovendien eiste het Duitse leger ook voedsel op. 

De ergste noden konden relatief snel worden verholpen door de invoer van voedsel uit Amerika door de daartoe speciaal opgerichte neutrale organisatie, de Commission for Relief in Belgium. Het land zou de hele oorlog door alleen maar kunnen overleven door de noodhulp uit het buitenland. Meer dan 70 % van de bevolking was er van afhankelijk.

De hulp hing soms aan een zijden draadje. Voor de Duitsers was die hukp een excuus om voedsel uit België weg te halen, wat de Britten deed dreigen om verdere aanvoer tegen te houden. En het bleef bij de ergste noden. Vlees bijvoorbeeld werd een zeer schaars goed.

Een onophoudelijke stroom van verboden en verplichtingen

Het bezette België ging gebukt onder een onoverzichtelijke stroom verboden en verplichtingen die de Duitse bezetters uitvaardigden. Het volstaat om te bladeren in het Gesetz- und Verordnungsblatt für die okkupierten Gebiete Belgiens (het "staatsblad" van de bezettende overheid) om te beseffen wat er allemaal verboden en verplicht werd.

De teksten – ook in het Nederlands – zijn online te raadplegen.

Een greep uit de ontelbare bepalingen:  het bezit van petroleum, olie en vet moest worden gemeld, vergaderingen en lezingen mochten alleen plaatsvinden mits voorafgaande toelating, het was verboden zout in te voeren uit de landen die in oorlog waren met Duitsland,  het was verboden om suikerbietzaad in te voeren. .. Zelfs het dekken van merries mocht op den duur niet zonder toelating. Op het einde van de oorlog moesten alle grote honden worden afgemaakt, om voedsel te besparen...

Censuur

Er was censuur op alles. Het gebruik van telefoon en telegraaf was voorbehouden aan het Duitse leger. Het bezit van radio’s, toen nog heel zeldzaam, was verboden. Het houden van duiven,niet alleen postduiven, was aan strenge regels gebonden.

Brieven werden gecensureerd. Bij brieven naar een andere stad mocht de enveloppe niet worden toegeplakt. Corresponderen met verwanten achter het front was onmogelijk. Iedere oproep tot verzet, iedere negatieve uitspraak tegenover de Duitsers was gevaarlijk.

Zo kreeg een Brusselse vrouw acht dagen gevangenis wegens het “ontmoedigen” van een Duitse soldaat. De soldaat had haar verteld dat hij naar Diksmuide zou worden overgeplaatst en was blij dat hij daar zou kunnen uitrusten, waarop de vrouw hem gevraagd had of hij niet wist dat Diksmuide aan het IJzerfront lag!

Er werd zelfs een jongetje gearresteerd omdat hij tijdens het spelen de Duitse paradepas had nagebootst.

Kort nadat Italië de oorlog had verklaard aan Duitslands bondgenoot Oostenrijk-Hongarije werd ook het dragen van de Italiaanse kleuren verboden.

Een deel van de maatregelen was het gevolg van de koppige houding van de bevolking, die haar ongenoegen over de bezetting en de bezetter niet verborg. Het patriottisme nam ongekende vormen aan. Overal hing men de foto van de koning op, hoewel de bezetter de verkoop van die portretten probeerde te beperken. “Albert” en “Elizabeth” werden de meest populaire voornamen voor pasgeborenen.

Omdat alleen Duitse postzegels werden verkocht (en dan nog met “toeslag voor België”) weigerden velen nog om hun brieven aan de post toe te vertrouwen. Velen bezorgden hun brieven zelf. Bedrijven betaalden de postbodes rechtstreeks om hun brieven ongefrankeerd te leveren.

Aimé Smissaert, Oostends oorlogsdagboek, 3-04-1915

" M. Camiel PIESSEN, de welgekende handelaar in boter en eieren der Weststraat, die van tijd tot tijd met een kamion naar Brugge rijdt achter koopwaren, werden heden tusschen Brugge en Oostende door Duitschers tegengehouden.

Men vond op hem eenige brieven van Oostendenaars gericht tot personen van Brugge en elders. Zijn kamion werd aangeslegen en M. Camiel PIESSEN werd gevankelijk naar onze stad teruggebracht. Hij werd veroordeeld tot 8 dagen gevang en tot eene boet van 600 mark. Zijn kamion en koopwaren zullen hem worden teruggeven.

De aanhouding van M. Camiel PIESSEN had voor gevolg dat verscheidene personen onzer stad, die hem brieven hadden medegegeven, door de duitschers gestraft zijn geworden: n.l. Mej.
WITDOECKT, witgoedhandelaarster, Kristinastraat 61 (25 mark); August VANDER HAEGHEN, politieagent (25 mark); Frans JACOBSEN, schoenmaker, Kaaistraat 40 (10 mark)."

Identiteitskaarten en reispassen

De bezetter voerde iets in dat de Belgen voor de oorlog niet gekend hadden: identiteitskaarten. In stappen verplichtten de Duitsers de bevolking om zo', n kaart aan te vragen en bij zich te hebben.

De eerste groep met een verplichte identiteitskaart waren alle mannen tussen 15 en 45. Zij moesten zich ook regelmatig melden bij de Duitse bezetter om te verhinderen dat zij het bezet gebied probeerden te verlaten om zich voor het Belgisch leger te melden.

In totaal vertrokken toch zo’n 30.000 mannen. Daartegen werden harde maatregelen genomen. Zo werden familieleden van de ontvluchtte jongelui opgepakt en gedeporteerd.

Zelfs met een identiteitskaart was de mobiliteit beperkt. Voor elke uitstap buiten de eigen gemeente of stad ( soms zelfs een wijk) was een reispas vereist. En die reispassen waren duur en werden niet makkelijk uitgereikt.

Aimé Smissaert, Oostends oorlogsdagboek, 5-04-1915

"Dezer dagen ging de zoon van mevrouw DEVRIENDT de dagbladhandelaarster der Weststraat, om een paspoort naar de duitsche Gendarmerie, Berlijnstraat; hij was gewoon daar zijn paspoort, dat dienen moest om koopwaren naar Brugge te halen, te krijgen.

Ditmaal weigerde men hem een paspoort af te leveren, en daar hij aandrong: "Heraus, riep men hem toe, gij zijt een deugniet!".
Mevrouw DEVRIENDT, verwonderd over dit....koud onthaal, ging zelf met haren zoon naar de duitsche Gendarmerie, waar men haar toesnauwde: "Wilt gij meer weten, ga naar de Kommandantur".

Mevrouw DEVRIENDT ging naar de Kommandantur en vroeg uitleg: "Ah, werd haar geantwoord, gij vraagt uitleg: 30 mark boet! ". En de vrouw zag zich verplicht te betalen! "Oh,deutsche Kultur!".
 

Begin 1916 werd iedereen verplicht om een identiteitskaart aan te vragen. Omdat het snel moest gaan en foto's duur waren, werden op veel plaatsen collectieve pasfoto's gemaakt.

De foto's die hier te zien zijn,  zijn gemaakt door de Lokerense notaris en amateurfotograaf Jozef Van Winckel. Op de foto boven staan de mensen nog gewoon achter elkaar, op de tweede houden ze lakens vast om te zorgen voor een "propere" achtergrond ( stadsarchief Lokeren).

Opeisingen en inbeslagnames

Steenkool hadden de Duitsers in principe zelf genoeg, maar de productie van de Belgische steenkoolmijnen werd voor een groot gedeelte uitgevoerd naar andere landen, waarmee Duitsland dan weer andere goederen kon aanschaffen . In België was er snel een kolentekort.

Ook kledij was er te weinig, want de hele textielproductie, voor zover die er nog was, was voor het Duitse leger bestemd. Net als het leer voor schoenen. De Commission for Relief in Belgium voerde massaal tweedehandskledij uit Amerika in, die in grote naaiateliers werd verwerkt.

Vrouwen sorteren stoffen in de Amerikaanse winkel in Lokeren.

Bijzonder pijnlijk waren de maatregelen waarmee de Duitsers alle mogelijke producten opeisten of voor zich voor behielden. Er verschenen lijsten met tientallen goederen die moesten worden ingeleverd, van rubber en linnen tot medicijnen en diverse chemische producten.

Vooral koper was gegeerd, omdat het nodig was voor de productie van granaat- en kogelhulzen . Iedereen moest zijn koperen voorwerpen inleveren, van de ketels van brouwerijen tot koperen pannen en bronzen beeldjes. Omdat veel mensen weigerden persoonlijke bezittingen af te geven, vielen Duitse soldaten vaak huizen binnen, waarbij ze koperen deurklinken afrukten of de vloeren openbraken, op zoek naar verborgen koper.

Wie spontaan goederen inleverde, werd daarvoor betaald, maar tegen onwezenlijk lage bedragen. Zo kreeg men voor vijftig kilogram koper het equivalent voor de prijs van een paar schoenen.

Zelfs de pitten van kersen, pruimen, abrikozen, meloenen en citrusvruchten moesten aan de Duitsers geleverd worden. Wie 10 kg kon leveren, kon wel makkelijker aan schaarse steenkolen raken.

Dagboek Maurice Laekeman, Lokeren

"Op 8n Oogst 1916 wordt de boeren nog eens herinnerd zoo gauw mogelijk hooi te leveren. Tot dan toe had men nog niets willen leveren. Bij gebreke hieraan te voldoen, werd hun bedreigd met gevangenisstraf tot 3 jaar of 10.000 Mark boete, en het hooi zou verbeurd verklaard worden.

Op 6n Sept  werd alhier door het krijgsgerecht veroordeeld den mulder Jan Van der Sypt van Exaarde, Molenstraat, tot 500M boete of 50 dagen gevang, om, alhoewel den molen verzegeld was, graan gemalen te hebben. Al het graan dat zich op den molen bevond werd zonder vergoeding aangeslagen."

De opeisingen hadden allerlei onaangename gevolgen. De duizenden huizen, die door de Duitse inval van 1914 waren verwoest of beschadigd, konden niet heropgebouwd of hersteld worden, omdat cement en andere bouwmaterialen waren opgeëist.

In steden als Brussel konden de vuilniskarren niet meer rondrijden, bij gebrek aan geschikte trekdieren (paarden en ezels werden opgeëist), met als gevolg een epidemie van difterie.

Ook fabrieken werden niet van plunderingen gespaard, tenzij ze rechtstreeks van nut waren voor de Duitsers, zoals de chemische industrie. Behalve nuttige materialen, zoals koperen leidingen en ketels van brouwerijen, werden motoren en machineonderdelen opgeëist.

Marktje tussen het puin in Mechelen, voorjaar 1915. In Mechelen en elders begon de heropbouw pas na de oorlog.

Op grote schaal werden machines uit de fabrieken naar Duitsland overgebracht. Hele fabriekshallen werden leeggehaald.

Dat gebeurde lang niet altijd in het belang van de oorlogsvoering. Duitsland profiteerde van de bezetting om een deel van de Belgische industrie te ontmantelen, die voor de oorlog vaak concurreerde met de Duitse. Soms werden fabrieken geplunderd op bevel van officieren die zelf belang hadden in Duitse concurrerende bedrijven.

Het gevolg was (nog meer) werkloosheid. Maar daar hadden de Duitsers een oplossing voor...

Dwangarbeid

De meest omstreden maatregel van de Duitse bezetter was de invoering van verplichte tewerkstelling in Duitsland of achter het front.

Omdat er zoveel Duitse mannen onder de wapens waren, was er een groot tekort aan arbeidskrachten in de Duitse industrie, waardoor de bewapening in het gevaar kwam. Anderzijds verbood het internationaal recht uitdrukkelijk om de burgerbevolking van een bezet land tot arbeid te verplichten.

Pogingen om vrijwillig arbeiders te werven, hadden zeer weinig succes, ook al was de werkloosheid groot. Zelfs het bestraffen van steuntrekkers die werk weigerden, leverde niet de gewenste resultaten op.

Een groep arbeiders vertrekt vanuit Lokeren om vrijwillig in Duitsland te gaan werken. Duitse militairen begeleiden hen om hen te beschermen tegen de schimpende menigte langs de kant van de weg ( KOK Land van Waas ).

Dagboek Maurice Laekeman, Lokeren

"Op 9n Sept 1916 werd de Stad Lokeren door het Opperkommando van ‘t 4e leger , eene dwangboete als straf opgelegd van 10.000Mark.

En dit omdat eene groote opgewonden menigte inwoners der Stad Lokeren, op 4n Oogst 1916, tegenover Belgen (Lokeraars), die zich voor den arbeid in Duitschland hadden laten aanwerven, en op het punt waren, uit de statie bij middel der spoorbaan naar Duitschland te vertrekken, smaadwoorden, zooals “Belgische lafaards”, “landsverraders”, geroepen hadden en de schuldigen er niet van aangehouden werden."

Op bevel van de Duitse generale staf werd in oktober 1916 begonnen met het oppakken en deporteren van werklozen. Via de Duitse pers werd het beeld geschapen van een luie Belgische bevolking die van de werkloosheid profiteerde…

Maar het lot van de weggevoerden was meestal ellendig. De term “dwangarbeid” is niet overdreven. De reacties bleven niet uit. Gemeentebesturen weigerden lijsten van werklozen aan de bezetter door te geven. Hier en daar braken relletjes uit. Velen doken onder.

Uit het buitenland kwamen er protesten, uiteraard van de Geallieerden, maar ook van de paus, van neutrale landen als de Verenigde Staten, Spanje, Nederland en zelfs het oerneutrale Zwitserland. De dwangarbeid in België werd een internationaal schandaal.

Hoeveel Belgische burgers er naar Duitsland zijn weggevoerd, is moeilijk te schatten. Het getal van 200.000 wordt als een minimum beschouwd. Een onbekend aantal kwamen om door de slechte behandeling in de kampen.

De affiches in dit artikel komen uit de collectie van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas. De Amerikaanse journalist en historicus Larry Zuckerman schreef een uitstekend boek over het Duitse terreur-regime in België tijdens de Grote Oorlog: Het Lijden van België ( Manteau, 2014 )

Meest gelezen