Goede buren in de loopgraven: hoe soldaten van beide kampen soms met elkaar afspraken maakten. 

De onlangs herdachte kerstbestanden van 1914 zijn het bekendste voorbeeld van de verstandhouding die er tijdens de hele Eerste Wereldoorlog soms bestond tussen de vijandelijke linies. Een gevolg van de uitzichtloze stellingenoorlog, waarbij de boog niet altijd gespannen kon staan.

Informele bestanden, contacten, verbroederingen... Het is moeilijk hun aantal te schatten. Alleen de kerstbestanden van 1914 herinnert men zich nog, omdat ze toen al de pers haalden. Maar over andere dergelijke situaties, die de hele oorlog bestonden, hebben de betrokkenen gezwegen, zeker na de oorlog.

Soms is er hier en daar iets over in de legerverslagen te vinden, of in de brieven die militairen naar huis schreven.

Al heel vroeg – nog voor de kerstbestanden - kwam het af en toe tot een staakt-het-vuren om de doden te begraven. Een heel oud ridderlijk gebruik van de oorlog, dat al in de Ilias wordt vermeld. Hetzelfde gebeurde soms ook om gewonden op te halen. Hiervoor waren al echte afspraken nodig op het niveau van officieren.

Bestanden zonder enige afspraak ontstonden vrij spontaan nadat de oorlog het karakter van een stellingenoorlog kreeg. Vier jaar lang stonden aan het westelijk front miljoenen mannen tegenover elkaar over een lijn van meer dan 700 kilometer, maar er werd uiteraard niet altijd even hard gevochten. Het was al snel de gewoonte ’s nachts niet te schieten. Dat rond Kerstmis enige rust in acht werd genomen, was zeker niet ongewoon, en niet alleen in 1914, hoewel er werd voor gewaarschuwd om geen contact te hebben met de vijand. Ook op Nieuwjaar en zelfs met Pasen en Allerheiligen waren er soms informele bestanden, die tot meerdere dagen konden uitlopen.

Leven en laten leven

Aan het front waren er altijd “rustige” sectoren, waar geen aanvallen gebeurden. Daar konden wel beschietingen gebeuren, vooral met artillerie, en er was voortdurend gevaar voor sluipschutters. Er waren echter ook plaatsen waar weken of maanden lang niets gebeurde en soldaten aan beide kanten van de loopgraven niets bijzonders te doen hadden. Die loopgraven konden meer dan honderd meter van elkaar liggen, maar ook slechts enkele meters, zodat men elkaar kon horen.

In dergelijke gevallen ontstond vaak een situatie van “goede nabuurschap”, waarbij niet meteen werd geschoten op diegenen die zich lieten zien. Bijvoorbeeld als soldaten bij hevige regen uit overstroomde loopgraven moesten klimmen . Men liet elkaar ook met rust als men in de omgeving ging hout sprokkelen of water halen. Er zijn zelfs gevallen waar mannen ongehinderd het niemandsland betraden om zich aan een bron te wassen of gewoon rond te wandelen. En men begon ook niet de schieten als ze aan de overkant bezig waren met een mis of een sportwedstrijd.

Dat was in het begin niet meer dan (letterlijk!) leven en laten leven. Men wilde vooral de rust niet verstoren, vijand of niet. Daardoor groeide een wederzijds vertrouwen, ook al bleef men op zijn hoede. Naarmate de oorlog vorderde en de situatie steeds uitzichtlozer werd, beseften vele soldaten dat zij en de vijand … gemeenschappelijke vijanden hadden : de koude, de ongemakken van de loopgraven, de artillerie van beide kanten (die wel eens de bevriende stellingen trof en hoe dan ook lawaai maakte) de generaals, de politici die hen niet begrepen, de kranten die onzin over de oorlog schreven… Ze begonnen te beseffen dat de mensen aan de overkant in dezelfde hopeloze situatie verkeerden als zij.

Als de loopgraven heel nabij lagen, kwam het tot verbaal contact, zeker als men niets anders te doen had. Zo gebeurde het dat er in de ene loopgraaf liedjes werden gezongen, waarna in de andere loopgraaf geapplaudisseerd werd. Dat leidde soms tot conversaties tussen de loopgraven, voor zover de taal het toeliet (er waren wel wat Duitsers die een mondje Frans of Engels spraken, of woorden als “Kamerad” en “Kaiser Kaputt” werden snel begrepen). Een andere was het smijten van briefjes, soms met moppen en beledigingen, maar ook wel met voorstellen om niet te schieten.

Ruilhandel en geritualiseerde gevechten

En zo kwam het vroeg of laat tot echte contacten. Geen echte verbroederingen, maar vooral praktische afspraken en ruilhandel. Meestal ruilden de Duitsers sigaretten en sigaren voor brood en ander voedsel, want naarmate de oorlog vorderde werd de voedselbevoorrading van Duitsland steeds moeilijker en slonken de Duitse legerrantsoenen. Ook kranten werden uitgewisseld. Als goede buren ging men soms bij de ander gereedschap lenen om zijn loopgraaf te repareren… Maar de voornaamste afspraken waren toch om de rust te bewaren. Inderdaad waren er plaatsen waar het zo kalm was dat de aanwezige militairen er in een soort vakantiestemming verkeerden.

Als er dan toch gevochten moest worden, kregen die gevechten soms een “geritualiseerd” karakter. Er werd pro forma geschoten, zonder te raken, of de overkant werd verwittigd. De schrijver Ernst Jünger vertelt de anekdote van een Duitse schutter die riep. “He Tommy…. Buk je, ik ga schieten.”. Een andere vorm van deze geritualiseerde gevechten” was om de “vijandelijkheden” op vaste tijdstippen te houden. Zo is er sprake van een Duits kanon waarvan de Fransen wisten dat het eenmaal om de zeven dagen een dertigtal granaten afschoot om daarna voor een week te zwijgen. Op plaatsen waar regelmatig loopgraven werden ondermijnd , kwam het voor dat de springladingen altijd rond hetzelfde uur ontploften, zodat de inzittenden van de loopgraaf wisten wanneer ze risico liepen.

Geen gevolgen voor de oorlog

Dit alles was natuurlijk verboden. De legerleidingen wezen de commandanten er regelmatig op om deze praktijken niet te dulden (maar vroegen meteen om er niet te veel met de troepen over te praten, om sommigen niet op gedachten te brengen!). Alles gebeurde dan ook zo discreet mogelijk. Veel officieren waren op de hoogte en deden eraan mee, of keken de andere kant uit. Als het dan toch uitlekte (meestal via een door de censuur onderschepte brief), wist de officier de zaak te minimaliseren, of hij legde het uit alsof het eigen kamp er voordeel aan had gehad (bijvoorbeeld omdat zijn troepen van het bestand hadden geprofiteerd hadden om hun eigen posities te verbeteren).

Het is dan ook opvallend dat er weinig zware straffen vielen, vaak niet meer dan enkele weken gevangenis of een degradatie., tenminste aan het westelijk front (in Italië werd er strenger gestraft). Wellicht omdat dit een vrij ongewoon fenomeen was voor de militaire justitie. Mogelijk ook omdat deze informele afspraken geen ernstige gevolgen hadden: de veiligheid van de loopgraaf kwam niet in gevaar. Om het bestand te breken, bevalen hogere officieren soms een onverwachte aanval, waarop dan represailles van de andere zijde volgden. Of ze lieten de betrokken eenheid overplaatsen.

Hoe frequent deze bestanden en onderlinge afspraken waren, is zeer moeilijk te zeggen. De bekende gevallen vormen waarschijnlijk slechts het topje van de ijsberg. Toch moet slechts een minderheid van de troepen in dat soort situaties hebben verkeerd. In het Belgische leger kwam het zo mogelijk nog veel minder voor. Langs het grootste deel van het IJzerfront waren de troepen immers gescheiden door een overstroomde vlakte. En de Belgische troepen koesterden wellicht meer haat dan wie ook voor de Duitsers, die een groot deel van hun land bezetten en hun families onder de knoet hielden.

Die goede nabuurschap heeft dan ook geen gevolgen gehad voor het verloop van de oorlog. Aan het Oostfront vonden in 1917 wel verbroederingen plaats met een politiek karakter, maar die waren het gevolg van de Russische Revolutie. Hoe dan ook hebben de betrokkenen na de oorlog over die informele bestanden gezwegen. Het rustige “leven en laten leven” aan het front paste niet met het beeld van de zware offers die de jongens aan het front hadden gebracht.

Meest gelezen