Inundatie van oktober 1914: IJzervlakte onder water

Kunstmatige overstroming voor defensieve doeleinden wordt al eeuwen gebruikt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog past ook het Belgische leger deze techniek toe. De IJzervlakte wordt onder water gezet om de opmars van het Duitse leger tegen te gaan.

Dit is een bijdrage van Guido Demerre, medewerker bij het bezoekerscentrum Westfront in Nieuwpoort

Het verloop van deze strategische ingreep bij het begin van de Slag aan de IJzer, in oktober 1914, is niet zo complex en toch is er veel verwarring ontstaan doordat daarover zoveel publicaties zijn verschenen.

Vaak wordt ook vergeten dat na de onderwaterzetting in oktober 1914, in de vier jaar nadien, die onderwaterzetting elke dag weer in stand moest worden gehouden. Oorzaken van veel verwarring zijn de terminologie, de diverse betrokken personen en de fragmentarische berichtgeving in het begin, van de operatie.

In oktober 1914 kwam het terugtrekkende Belgisch leger vanuit Antwerpen in de Westhoek terecht. Op 14 oktober koos het Belgisch opperbevel, met koning Albert I, voor de IJzerlijn als ultieme defensie, na de belofte dat er extra Franse steun zou komen.

Binnen de bocht van de IJzer worden drie Belgische divisies en een Franse brigade opgesteld, terwijl zich voorposten nestelen in de dorpen aan de oostelijke oever om een stormloop op het IJzerfront enigszins te breken.

Nieuwpoort wordt aanvankelijk verdedigd door een Belgische divisie en in Diksmuide komt er een Belgisch-Frans bruggenhoofd. Vanaf 18 oktober bestoken Belgen en Duitsers elkaar wederzijds met artillerie en begint de Slag om de IJzer.

De Ganzenpoot

Bij de oostelijke ingang van het Nieuwpoortse stadscentrum, vlak naast het huidige monument van Albert I, bevindt zich een opvalland sluizencomplex, door zijn vorm bekend als de “Ganzenpoot”. Liefst zes waterlopen vloeien hier samen en gaan over in de Havengeul, die naar de kust loopt. Daaronder zijn er, naast de eigenlijke IJzer, de Kreek van Nieuwendamme (een oude afgesneden bocht van de IJzer), en de Noordvaart of Veurne-Ambacht.

Deze laatste is het voornaamste afwateringskanaal van de polders ten zuiden van Nieuwpoort. Er is geen sas aan het einde van deze Noordvaart, alleen een stuw met schuiven die het water kunnen tegenhouden of doorlaten.

Omdat het sluizencomplex aan het einde van de weg naar Oostende ligt, is het precies langs daar dat de Duitsers Nieuwpoort willen binnendringen. De plaats ligt tijdens de IJzerslag voortdurend onder vuur.

De gemiddelde hoogte van de polderstreek langs de kust is 3,5 meter boven het laagste peil dat de zee kan aannemen bij springeb. Naarmate een springtij (twee maal per maand) nadert kan de zeeschommeling maximaal variëren tussen 0 en 5 meter. Bij zwak getij is het zeeniveau gemiddeld slechts enkele decimeter lager dan de polder. Er moet dus gerekend worden op een sterker getij om efficiënt te zijn! Eb en vloed wisselend elkaar af: tweemaal per dag.

Eerste poging levert weinig op

Als de oostelijke voorposten zich een na een achter de IJzer moeten terugtrekken, wordt een beperkte inundatie door het leger overwogen om een Duitse doorbraak rond het sluizencomplex in Nieuwpoort af te weren.

Bij de militaire bezetting van Nieuwpoort had men – erg genoeg – het bevoegd sluispersoneel weggestuurd, zodat men moest improviseren. In de avond van 21 oktober gaan enkele militairen op weg naar het sluizencomplex. Ze krijgen daarbij de hulp van de Nieuwpoortse binnenschipper Hendrik Geeraert. Met zijn kennis wordt de stuw op de Kreek van Nieuwendamme ’s nachts geopend om tijdens de vloed het zeewater binnen te laten.

Deze eerste, beperkte nachtelijke inundatie in de nacht van 21 op 22 oktober resulteert in een laag water van enkele decimeters bovenop de kleigrond van de Sint-Jorispolder. Die vormt een buffer tussen de Belgische verdediging en de verraste Duitse pioniers over een breedte van 1,5 kilometer front.

Kort daarop slaan de Duitsers grote bressen in de IJzerverdediging: aan Tervate, aan de Uniebrug, aan Schoorbakke. Voor Nieuwpoort komt een extra Franse divisie de Belgische 2e divisie aflossen en in Diksmuide houden de Fransen stand achter de IJzer. De reserve van het Belgisch leger valt terug op de lijn van de Grote Beverdijkvaart, ongeveer parallel met de IJzer maar 2 tot 3 kilometer westelijker (dit kanaal mondt nabij Nieuwpoort uit in de Noordvaart).

Uitzichtloze situatie

Op 24 oktober blijkt de situatie aan het geallieerde front uitzichtloos. Men verneemt tegelijk dat de Fransen plannen maken om de omgeving van Duinkerke te inunderen. Dus in de rug van het Belgisch leger. Er komt zwaar protest van Belgische zijde.

In enkele uren tijd, op 25 oktober, krijgt op het Belgisch hoofdkwartier te Veurne een ultiem gewaagd plan vorm. Stafofficier Prudent Nuyten krijgt de opdracht informatie in te winnen over de waterhuishouding van de streek. Nuyten moet het stellen met detailinformatie van een toezichter van de Noorwatering Veurne, Karel Cogge, want de ingenieurs zijn niet ter beschikking.

Na enkele technische vragen over het afwateringsnet, komt hij tot de concrete vraag: kan er zeewater geleid worden tussen de spoorwegberm van Nieuwpoort naar Diksmuide en de linker dijkoever van de IJzer?

Cogge somt de voorwaarden op :

  1. Dat kan bij vloed via de stuw op de Noordvaart (verbonden met de Grote Beverdijkvaart),
  2. Als alle doorgangen, vier brede en meer dan twintig kleine, doorheen de spoorwegberm afgedamd worden,
  3. En als nog een 200 meter nooddijk wordt aangelegd om de Belgische eerste linie achter de spoorwegberm te vrijwaren van water.

Het opperbevel aarzelt om de stuw op de Noordvaart te gebruiken, want die ligt praktisch onder de ogen van de Duitsers. Daarop komt Cogge met een alternatief, via een in onbruik geraakte sluis, niet aan het sluizencomplex, doch meer westelijk en uit het zicht van de Duitsers... maar met veel minder capaciteit en met een grotere omweg voor het zeewater.

Nog diezelfde namiddag wordt de hiërarchie op de hoogte gebracht door Nuyten. De koning stemt in met de actie. De genie wordt ingeschakeld voor de werkzaamheden.

Het water stijgt te traag

De militairen voeren Cogge nog dezelfde avond naar Nieuwpoort opdat hij aanwijzingen zou geven voor de bouw van de nooddam. 's Anderendaags voeren ze hem tot tegen Dikmuide en langsheen de spoorwegberm (die slechts 1,2 meter boven het landschap uitsteekt) om aan te duiden waar moet afgedamd worden.

De volgende nacht van 26 op 27 oktober neemt kapitein Robert Thys Cogge mee naar de alternatieve sluis (zgn. Spaanse Sas of Kattesas), maar hun eerste poging tot inunderen mislukt omdat de deuren, vanzelf dichtklappen bij vloed. Ze doen hun poging over de volgende nacht, 27-28 oktober. Ditmaal weten ze met koorden te beletten dat de vloeddeuren sluiten. Voortaan zal het water tweemaal per etmaal automatisch binnenstromen. Het levert niet het verhoopte succes op: het water stijgt te traag.

De tijd dringt. Een instorting van het front over de spoorwegberm in Pervijze en Ramskapelle dreigt.

Een teruggeroepen ingenieur, Bourgoignie, geeft in Veurne het advies om het toch te proberen via de stuw van de Noordvaart, zoals Cogge eerst had voorgesteld. Het hoofdkwartier zwicht en geeft op 29 oktober bevel voor de gevaarlijke operatie.

Noordvaart brengt redding

Voor de praktische realisatie kan men weer een beroep doen op Hendrik Geeraert, die kapitein Umé vergezeld met een groep soldaten. Geeraert kan demonstreren hoe het moet: schuiven lichten bij vloed en sluiten bij eb. Dat doen ze vier opeenvolgende nachten – want overdag waagt men het niet.

Op 1 november ligt er een laag water over de polder binnen een afgelijnd gebied van 15 kilometer lang en tot 4 kilometer breed. Alleen wat hoeves en stroken kasseiweg steken er bovenuit.

De Slag aan de IJzer valt stil. De Duitsers moeten hun aanval staken. Eerst denken de Duitsers aan de regenval van de laatste dagen als oorzaak, maar kort daarop realiseren ze zich dat die waterpartij óók voor hen een buffer betekent. De legers zullen aan dit deel van het front vier jaar vast zitten.

De controle van de hele waterhuishouding, het draineren van het oppervlaktewater en de herstellingen van de oorlogsschade stonden al die jaren lang onder de leiding van kapitein-commandant Robert Thys met zijn speciaal daarvoor opgerichte compagnie van “sapeurs-pontonniers”.

De planning en uitwerking is uiteraard op het actief van het leger te zetten, waaronder enkele sleutelfiguren zoals Nuyten, Umé en Thys maar de zo noodzakelijk detailinformatie en de aanzet voor de praktische uitvoering kwam van de twee burgers, Cogge en Geeraert. De militairen hebben tijdens en na de oorlog met het oog op hun carrière het best hun acties gedocumenteerd.

Meest gelezen