Vluchtelingen, vluchtelingen en nog eens vluchtelingen

Tegen eind oktober 1914 waren zo’n anderhalf miljoen van de 7,6 miljoen Belgen gevlucht naar onze buurlanden Nederland, Frankrijk en Engeland. Maar tot eind september was het vluchten voor de Duitse invaller vooral een binnenlands gegeven.

Dorpen en steden in niet bezet gebied moesten plots voor honderden, soms duizenden mensen onderdak vinden. Hoeveel mensen in die eerste oorlogsmaanden op een bepaald moment hun huis hebben verlaten, voor een korte of langere periode, is niet met zekerheid te achterhalen, maar wellicht was het bijna zo’n derde van de Belgische bevolking. Soms trok de hele bevolking van een dorp of stad weg, soms alleen de mannen, soms dwong de Duitse bezetter de bevolking om te vertrekken. Velen keerden na enkele weken terug naar huis, anderen vluchtten verder.

Van Kampenhout naar Merelbeke

Op zondag 31 augustus vertrok een groep van 181 mannen en jongens uit het Brabantse dorp Kampenhout, de vrouwen bleven achter. Waarom is niet bekend, maar in de buurt was de voorbije dagen gevochten en het dorp lag in het niemandsland tussen de Belgische en Duitse frontlinies. Onderpastoor Clicteur, de burgemeester, schepenen en andere priesters van Kampenhout leidden de groep. Ze wilden naar Antwerpen, maar: “De Commandant der Gendarmerie liet ons weten dat Antwerpen gesloten was, en dat wij verzocht waren naar de statie van Duffel te gaan, om daar de trein te nemen naar Gent.

De groep moest uitstappen in Merelbeke, samen met nog een honderdtal vluchtelingen uit de streek van Mechelen en Leuven. Ze werden ondergebracht bij particulieren en in scholen en openbare gebouwen: “Binnen het uur waren al onze jongens gelogeerd. De inwoners van Merelbeke hebben onze mannen op de liefdadigste wijze woonst, voedsel, kleedsel en soms geld bezorgd. Weet het wel, eenige jongens stonden daar met de blote voeten in de blokken, in hunne hemdsmouwen, zonder frak of jas en zonder eenen cent op zak.

De Merelbeekse pastoor De Hert noteerde in zijn dagboek: “Zij waren gevlucht voor de delinkwenten.” Een klein groepje uit Kampenhout kwam terecht in Lovendegem.

Toen de Duitsers rond 10 oktober in Merelbeke aankwamen, was meer dan de helft van mannen en jongens uit Kampenhout al vertrokken. Een deel had dienst genomen bij het Belgisch leger, anderen waren naar Brussel getrokken of terug naar huis.

Onderpastoor Clicteur vertrok als laatste: “Met den laatste jongen die nog te Merelbeke gebleven was kwam ik, te voet, naar Brussel en zaterdag, 24 october 1914, kwam ik rond 6 uren ′s avonds, in onze kerk te Campenhout aan.

Van Schiplaken naar Waregem

In Schiplaken, een ander dorp tussen Leuven en Mechelen, ging het in de Groote Oorlog op 1 september 1914 de verkeerde kant op. Een duizendtal Duitse soldaten viel het dorp binnen. Alle landbouwgerei dat als wapen kon dienen zoals rieken, zeisen, kapmessen, sikkels…. moest van de Duitsers voor de kerk op een hoop worden gegooid en verbrand. Alle inwoners die in de kern van het dorp woonden moesten weg uit Schiplaken. In alle haast mochten de mensen naar huis om enige kledingstukken mee te nemen. Zij stelden vast dat hun geld en kostbaarheden reeds gestolen waren. Ondertussen verzamelde de vijand het vee, paarden, koeien, ossen, stieren, kalveren en zwijnen aan de kerk.

Pastoor Stuyck nam de leiding van de uittocht met 261 van zijn parochianen. Met de trein trokken ze naar Waregem in West-Vlaanderen. Ze kwamen er aan op 2 september 1914. 

De gemeente Waregem betaalde voor het onderhoud van de vluchtelingen 0,50 centiem per persoon, de provincie West-Vlaanderen 0,20 centiem. De provincie West-Vlaanderen bezorgde de gemeenten naamlijsten van vluchtelingen gerangschikt per gemeente. Ze vroeg aan de gemeenten deze vluchtelingenlijsten door te geven aan de vluchtelingen zodat zij de verblijfplaats van nabestaanden die vermist waren konden terugvinden.

De Schiplakenaars bleven in Waregem tot 18 oktober 1914. De terugreis kon niet meer met de trein, maar gebeurde te voet, te midden van de Duitse legereenheden die in de andere richting marcheerden. Er werd vier dagen lang, van 18 tot 20 uur, gestapt. Kinderen en ouderlingen werden op armen en schouders gedragen of op kruiwagens vervoerd. Uiteindelijk kwamen alle families weer in de parochie behalve drie gezinnen met 13 mensen die naar Nederland of Engeland uitweken.

Pijnlijke thuiskomst

Bij hun thuiskomst wachtte hun een bittere teleurstelling. Dat er veel zou verwoest zijn hadden de meesten al wel vermoed. Daarvoor waren er genoeg brieven van Schiplakenaren doorgekomen. Het waren brieven van mensen die zich in Mechelen probeerden te redden. Maar de realiteit tartte alle verbeelding. De beproefde vluchtelingen keken op afgebrande gebouwen, geplunderde huizen, velden die vernield waren en met loopgraven doorkruist, uitgehakte bossen en versperde of verlegde wegen. Wat de vijand niet had aangeraakt was door roofzuchtige landgenoten ontvreemd.

Vliegende Maandag of Lopertjesmaandag

Op 24 augustus 1914 vond een van de meest merkwaardige episodes in dit verhaal plaats. In een groot deel van Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant sloegen een groot deel van de mannen in paniek op de vlucht. De paniekgolf brak los in de streek van Ninove en Denderleeuw.

Het gerucht deed de ronde dat de Duitsers alle mannen tussen 18 en 50 oppakten en meenamen. De paniek verspreidde zich richting Aalst, Dendermonde, Lokeren en Wetteren en uiteindelijk zelfs tot in het Gentse. Dezelfde avond nog keerden de meesten terug naar huis.

Met dank aan:
Marc Michiels, Sporen van de Groote Oorlog in Boortmeerbeek, 2014
Katrien Arnaut, archief Merelbeke

Namenlijst van vluchtelingen

Meest gelezen